Over mij

Mijn foto
De Brabant-Collectie is in 1837 in 's-Hertogenbosch opgericht door het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant en wordt sinds 1986 beheerd door de bibliotheek van de Universiteit van Tilburg

donderdag 29 december 2011

Kemphaan


Kemphaan in:
C. Nozeman, M. Houttuyn, C. Sepp, J.C. Sepp:
Nederlandsche vogelen volgens hunne huishouding, aert en eigenschappen beschreeven
KOD 041 G 01
Tringa, seu Glareola, Pugnax, of Kemphaen

De kemphaan is een weidevogel die in ons land nu voornamelijk nog te zien is als wintergast. Met name door drooglegging van vochtige terreinen broedt deze vogel nog maar zelden in Nederland. In Nozeman’s tijd was dat nog anders, zoals blijkt uit onderstaand citaat waarin hij de vogel beschrijft:
“Men omschryft onzen Vogel, den Vechtenden Strandlooper met roode pooten, welks drie zydelingsche bestierpennen ongevlekt zyn, en welks aengezicht met karrelige en vleezige tepeltjens bezet is. Hy draegt den naem van Vechtende, Philomachus, en Kemphaen, omdat, de eene man den anderen, vooral in ’t voorjaer, niet dulden kunnende, deeze vogel geen weergâe heeft van te kampen. Gemeenlyk sneuvelt de een of ander in het gevecht; en deeze oorlog duurt zoolang, zegt men, tot dat het getal der mannen en wyfjens gelyk is, want in de schoolen deezer vogelen die zig hier en daer tegen den broeityd nederzetten zyn altoos meer mannen dan wyven. Zulke schoolen zyn somstyds van eene zeer aenmerkelyke, en ‘k durf zeggen ongelooflyke, uitgestrektheid: gelyk men bynae iedere Lente in de landen aan de Eem; en in de Alblasserwaerd by de Giesen, geheele heyrlegers, uit duizenden bestaende, aen zal treffen.”
Nozeman gebruikte in navolging van Linnaeus de Latijnse naam Tringa pugnax voor de kemphaan. In 1804 is men overgestapt op de naam die de Duitser Blasius Merrem aan deze vogel gaf: Philomachus pugnax. Dit betekent: ‘de vechtlustige’.

In het voorjaar is het mannetje een opvallende verschijning met zijn imposante halskraag en kuif die sterk in kleur kunnen variëren. Nozeman omschrijft dit als volgt:
“Zonderling zyn de mannen, om hunne halzen en keelen, bekleed met lange vederen, die eenen breed nederhangenden kraeg uitmaeken. In koleur deezer kraegen vindt men geene twee gelyken. Sommige Kemphaenen hebben hem wit, anderen zwart, sommigen geel, anderen graeuw, doch altoos met eene mengeling die verscheidenheid maekt: en men vindt ‘er wier kraegen uit den blaeuwen, of groenen, of purperachtig, luisterryk weêrschynen… De Wyfjens, die nooit eenen Kraeg hebben, zyn een weinig kleiner van stuk dan de mannen, en hebben voor ’t overige dezelfde koleuren van vederen als zy… Nae ’t ruijen, midden in den zomer, gelyken zy beter naer elkanderen: Der mannen Kraegen zyn dan weg: en over het geheel zyn zy dan ook onderling merklyk vreedzaemer.”

In Nozeman’s tijd was de kemphaan zijn leven vaak niet veilig:
“… Om deezer jongen wille wordt ‘er door de Liefhebberen in de evengezegde maenden jagt op Kemphaenen gemaekt, want zy zyn eene lekkerny, en worden opgedischt voor sneppen… In donkere hokken (om ’t vechten voor te koomen,) kan men hen met melk en brood ongelooflyk vet maeken.”

Vindplaats: KOD 041 G 01

dinsdag 20 december 2011

Nieuwsbrief nr. 3, 2011

De derde digitale nieuwsbrief van 2011 is verschenen (met daarin items als 175 jaar Provinciaal Genootschap, de Zolderpers en nog veel meer).
Kijk hier voor de inhoud van deze nieuwsbrief van de Brabant-Collectie.

Kerst- en nieuwjaarswens

In een van de laatste blogberichten van dit jaar willen wij u namens alle medewerkers van de Brabant-Collectie prettige kerstdagen en een gezond en voorspoedig 2012 toewensen.

Foto, Rees Diepen, 1957 / Brabant-Collectie / Tilburg University

maandag 19 december 2011

De moord op Marietje Kessels: Waarom de ouders moesten zwijgen

Mathieu Kessels maakt als vierjarig jongetje de moord op zijn elfjarige zus Mia van dichtbij mee. In de publiciteit rondom deze beruchte en nooit opgeloste moordzaak werd Mia bekend als Marietje Kessels. Later reconstrueerden Mathieu Kessels en zijn ouders de werkelijke toedracht rond de verkrachting en de moord. Toch besloot de familie er het zwijgen toe te doen. Waarom? Mathieu nam zij dochter Godelieve in vertrouwen over het familiegeheim. Hij overleed in 1971, maar gaf haar de opdracht mee de waarheid openbaar te maken als de tijd daarvoor rijp was. De Commissie Deetman negeerde een verzoek van Godelieve Kessels om deze moord te onderzoeken. Dit is voor haar een extra aansporing met dit familiegeheim naar buiten te komen. Ze vertelt een ontluisterend verhaal over kerkelijke intimidatie- en doofpotpraktijken, en laat zien hoe het drama de familie nog altijd bezig houdt. Twee weken geleden werd bekend dat het boek verfilmd gaat worden.

Vindplaats: BRA Q3 KESS 2011

donderdag 15 december 2011

Spreeuw en waterspreeuw

Waterspreeuw (boven) en Spreeuw (onder) in:
C. Nozeman, M. Houttuyn, C. Sepp, J.C. Sepp:
Nederlandsche vogelen volgens hunne huishouding, aert en eigenschappen beschreeven
KOD 041 G 01
Sturnus, et Cinclus, of Spreeuw en Waterspreeuw

Nozeman bespreekt hier twee vogels, te weten de spreeuw en de waterspreeuw. Hij roemt de spreeuw om zijn uiterlijk en zijn verdienstelijkheid voor de mens:
“Hoe gemeen de Spreeuw moge zyn, hy is echter onder de fraeije Vogelen van ons Vaderland te stellen. In glansryken weêrschyn zyner vederen dingt hy naer den prys met de halzen onzer Woud- en Blaeuw-Duiven, en hy evenaert de Leerzaemste vogelen in spoedige bevatting. Zyne diensten ondertusschen in het vernielen van Insekten zyn zeer groot. Welke aenmerkelyke Verwoestingen maeken jaerlyks zoo veele Millioenen van Spreeuwen, als in onze Provinciën gevonden worden, onder de bloedelooze dieren, wier benden anders zoo ligt in onze velden, op onze akkers, in onze geboomte, in onze tuinen de overhand krygen en alles vernielen zouden?”

Ook in onze tijd is de spreeuw nog steeds een zeer talrijke broedvogel, hoewel het aantal spreeuwen voor het eerst in Nederland weer aan het teruglopen is. Vooral in bossen neemt, vergeleken met andere leefgebieden, het aantal sterk af. Spreeuwen zijn holenbroeders. Nozeman schrijft:
“De Nesten deezer Vogelen, die zy onder de daken, in holtens der boomen, in hier toe gemaekte aerden kannen, of in Spreeuwen hokken maeken, hebben weinig konstigs. Zy bestaen uit dunne takjens, stroo, allerhande ruigt’ en vederen.”

Met name in het najaar vliegen spreeuwen in spectaculaire zwermen van soms wel duizenden exemplaren rond. Nozeman schrijft:
“Geheele wolken van Spreeuwen ziet men, vooral wanneer, de broeityd afgeloopen zynde, de jongen in staet gekoomen zyn, by ’t vallen van den avond herömzwieren… De Spreeuwen leeven in zekere onderlinge gezelligheid, en vliegen, behalven wanneer zy om aes voor hunne jongen uitgaen, in schoolen. Men heeft opgemerkt, dat zy zich in hunne troep zeer digt in een sluiten, wanneer zy door een’ Roofvogel worden aengevlogen; maekende boven hem zoo veel wind, dat hy in zyne vlugt belemmerd wordt; en ’t is bekend dat zy in die gevaerlyke geleegenheid op hunnen vervolger zig zoo overvloedig van hun drek ontlasten, dat hy de wyk moet neemen.”

Nozeman maakt melding van een zich zelf genezende spreeuw:
“Dat de Spreeuw, in geval van toevallige ongemakken, zig zelf weet te geneezen, blykt by de ondervinding, zegt Gesnerus. Aen deezen meldde Fabricius in eenen brief, dat een verminkte Spreeuw, die onder eenige Nachtegaelen opgebragt werdt, de Miereneijeren vermaelde en dat pap onder zyne vlerken warmgemaekt hebbende hetzelve met zyn bek op de verminkte poot streek; waer door hy binnen weinige dagen hersteld geraekte.”

In het kort schrijft Nozeman nog over de waterspreeuw:
“Men noemt hetzelve Waterspreeuw, omdat deeze vogel niet alleenlyk zig doorgaends by de wateren, die harde gronden hebben, ophoudt; maer ook dikwils te water gaet, en zig onder hetzelve, geheel op den grond, begeeft om ‘er allerley water insekten te zoeken tot zyn voedsel.”
Vogelbescherming Nederland meldt dat de waterspreeuw in het verleden regelmatig in Nederland gebroed heeft. Door verslechtering van de waterkwaliteit met de opkomst van de industrialisering, namen aantallen af en verdween de waterspreeuw als broedvogel in Nederland. Ook al heeft verbetering van de waterkwaliteit meer aandacht gekregen, op een permanente hervestiging van de waterspreeuw als broedvogel hoeven we voorlopig niet te rekenen, aldus de Vogelbescherming.

Vindplaats: KOD 041 G 01

maandag 5 december 2011

Sinterklaas

Rees Diepen, 1958
In Nederland wordt op 5 december pakjesavond gevierd. Deze traditie staat met stip op nummer 1 in de ranglijst van meest populaire tradities in Nederland. De naamdag van de goedheiligman valt echter op 6 december. Belangrijke elementen van het Sinterklaasfeest gaan terug op Nicolaas van Myra, de bisschop van dit dorp in Klein-Azië in de 4e eeuw na Christus. Zijn graf was lang een pelgrimsoord. Kerken zijn naar hem vernoemd en hij is beschermheer van meer dan vijftig groepen.

De traditie om geschenken aan kinderen en armen te geven ontstaat in de Middeleeuwen. Al in 1427 werden er door kinderen schoenen gezet in een Utrechtse kerk. In de eeuwen daarna werd het Sinterklaasfeest als katholiek heiligenfeest door de protestantse overheden echter keer op keer verboden.
  
Rees Diepen, 1956
Rond 1850 ontstaat het Sinterklaasfeest zoals wij dat kennen. De onderwijzer Jan Schenkman (1806-1863) schreef toen Sint Nicolaas en zijn knecht. Hij bedenkt onder andere Zwarte Piet met zak en roe, de schimmel en de stoomboot uit Spanje. Net als op de tekeningen van Jan Schenkman gaat men dan ook intochten voor Sinterklaas organiseren.

Ter illustratie van dit blogbericht ziet u hier twee foto's van Rees Diepen met als onderwerp het Sinterklaasfeest. Momenteel wordt er bij de Brabant-Collectie gewerkt aan de Fotobank Rees Diepen. Haar kerncollectie bestaande uit 179 foto's zal in 2012 via deze fotobank te zien zijn. Via de informatiebestanden van de Brabant-Collectie vindt u meer boeken, artikelen en afbeeldingen van Sint Nicolaas.

Literatuur:
I. Strouken, Dit zijn wij. De belangrijkste 100 tradities van Nederland, Beilen, 2010.

donderdag 1 december 2011

Koperwiek

Koperwiek in:
C. Nozeman, M. Houttuyn, C. Sepp, J.C. Sepp:
Nederlandsche vogelen volgens hunne huishouding, aert en eigenschappen beschreeven
KOD 041 G 01
Turdus, Iliacus, of Koperwiek

Nozeman schrijft dat de koperwiek “die onder onze Inboorlingen mag geteld worden, dewyl hy hier in ’t Vaderland zoowel als elders, meermaelen bevonden wordt te broeden …”. Zo maakt Nozeman melding van een nest van een koperwiek dat hij eind maart 1763 vond “in een op ’t stille achterland van onzen tuin (even buiten Rotterdam) tusschen de mik van een’ ouden Elzenboom …”. En een jaar later weer: "Gelyk wy ook in 't volgend jaer niet verre van daer, op de belommerde Buitenplaets Maeszicht, het zelfde zagen, tusschen de knoetsen van eenen Willigenboom. Sedert hebben wy 'er aldaer meermaelen in de Lente waergenomen; inzonderheid naedat het op die Buitenplaets is in gebruik geraekt de Vlier- en Lysterbeziën niet van de boomen te plukken; het welk geleegenheid heeft gegeeven, dat aldaer deeze Vogels, meer of min in getal, zig den geheelen winter door onthouden."
In onze tijd is deze vogel alleen nog als doortrekker en wintergast in Nederland te zien van september tot mei, met name in de buurt van besdragende struiken. Zijn fluitende roep is vaak te horen tijdens de trek in oktober/november, als hij - met name 's nachts - in grote groepen over ons land trekt. Als het bij ons te koud wordt trekt hij verder zuidwaarts of verplaatst hij zich naar de stad waar het minder koud is.
Broeden doet de koperwiek in Oost- en Noord-Europa.

Nozeman schrijft het volgende over de verscheidenheid en de vangst van lijsters, de familie waartoe de koperwiek behoort:
“De menigte der Verscheidenheden van Vogelen van het Lystergezin is aenmerkelyk… Men vangt nu of dan op eene enkele Buitenplaets in Kennemerland wel eens op éénen dag ruim 400 stuks Lysteren. In 1746 in ’t laetst van den Herfst werden ‘er in de stad Dantzick 30000 Koppels Lysteren op den accyns aengegeeven, en nog wel driemael zoo groot was het getal van die ter sluik in de stad waren gebragt of op de hoeven en in de tuinen der burgeren waren gegeeten.”

Vindplaats: KOD 041 G 01