Over mij

Mijn foto
De Brabant-Collectie is in 1837 in 's-Hertogenbosch opgericht door het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant en wordt sinds 1986 beheerd door de bibliotheek van de Universiteit van Tilburg

maandag 31 augustus 2020

(Bio)grafische bijzonderheden: Hultman en de Physionotrace

Op 15 april 1820 hield notaris Jan F.M. Ganderheyden (1787-1851) voor de Bossche afdeling van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen een toespraak. Deze werd gehouden ter nagedachtenis van Carl Gerard Hultman (1752-1820) die op 7 maart was overleden. Hultman was een veelzijdig man die in verschillende delen van het land en op uiteenlopende posities zijn sporen had verdiend. Hoewel zijn naam tegenwoordig weinigen bekend in de oren zal klinken, was het in zijn tijd toch een man van naam en faam. Wij kunnen een goed beeld van hem krijgen dankzij de toespraak van Ganderheyden die door de Bossche drukker en uitgever Hendrik Palier (1785-1853) in 1820 werd uitgebracht. Hultman werd in 1814 aangesteld als de eerste Commissaris van de Koning (‘Gouverneur’) van de nieuwe provincie Noord-Brabant. Dat deze niet-Brabander het hoogste ambt ging bekleden in de provincie waar katholieken en protestanten opnieuw moesten uitvinden hoe ze zich tot elkaar moesten verhouden, lijkt een ‘polder-oplossing’ avant la lettre. Hij heeft zich in die eerste jaren van Noord-Brabant vooral beziggehouden met de inrichting van het lokale en provinciale bestuur. In 1819 ging echter zijn gezondheid achteruit en in januari 1820 werd hij eervol uit zijn ambt ontslagen. Twee maanden later overleed Hultman. Bij leven was Hultman een verwoed verzamelaar van (post)incunabelen. Diverse door Hultman met de hand geschreven bronnen, maar ook gedrukte publicaties uit zijn tijd als gouverneur bevinden zich in de bibliotheek van Tilburg University.

Een postuum (fictief) portret van Hultman hangt in de zaal van Gedeputeerde Staten van het Provinciehuis in ’s-Hertogenbosch. Een eigentijds portret treffen we aan op de titelpagina van de publicatie van de toespraak van Ganderheyden. Deze pagina is, net als een geïsoleerd portret van Hultman, opgenomen in de Topografisch Historische Atlas van de Brabant-Collectie die via BCFinder te raadplegen is (vindplaatsen: P / H 91 (2) en P / H 91 (1)). Voor deze portretten is een bijzondere grafische techniek gebruikt waar de rest van dit blog over gaat: de physionotrace (= gelaatstekenaar). Hoe gaat deze techniek in zijn werk en waar komt ze vandaan?

Titelpagina van de redevoering ter nagedachtenis van C.G. Hultman.
Bij de opmaak van de titelpagina was geen rekening gehouden
met de buitenrand van de koperplaat. Vindplaats: P / H 91 (2)

De detaillering van dit tweede portret van Hultman is ten
opzichte van het eerste anders uitgewerkt. Vindplaats: P / H 91 (1)

Eeuwenlang is een geschilderd portret voor de bovenklasse een belangrijk middel geweest om zich te onderscheiden van de rest van de bevolking. De betaalbaarheid van een goed gelijkend portret komt echter in de loop van de achttiende eeuw onder druk te staan en men – ook de bourgeoisie – gaat op zoek naar goedkopere mogelijkheden. Het gegraveerde portret wordt voor veel meer mensen bereikbaar. Maar ook binnen dit genre wordt gezocht naar met name tijdbesparende methodes. De physionotrace is zo’n oplossing. Met een mechanisch hulpmiddel, de ‘profielmachine’, wordt het portret van het model – altijd en profil – overgezet op een etsplaat. De afstand van het model tot het apparaat en de positie van de stift bepalen de schaal van het uiteindelijke beeld. Als het profiel met behulp van de etstechniek eenmaal op de koperplaat staat, kunnen details als ogen, kleding etc. worden aangebracht. Ook wordt de achtergrond bewerkt, waardoor de physionotrace in eerste instantie meer de indruk van een gewassen pentekening krijgt. Het grote voordeel van deze techniek is dat één keer model zitten voldoende was.

De gedachte achter de physionotrace en de totstandkoming ervan zijn uitgedacht door Gilles-Louis Chrétien (1754-1811) in 1787. Hij was aanvankelijk muzikant in de kapel van de koning in Versailles, maar legde zich later toe op de grafische kunst. Hij werkte vanuit Parijs, wat ook staat vermeld in het randschrift van het portret van jonkheer Mr. F.X. Verheijen: ‘Dess. et. gr. p. Chretien inv. du Physionotrace rue St. honoré en face de l'Oratoire No. 152’.

Jonkheer Mr. F.X. Verheijen liet zich op jonge leeftijd (ca. 30 jaar)
in de techniek van physionotrace vastleggen. Vindplaats: P / V 39.5 (1)

Dit portret (vindplaats: P / V 39.5 (1)) is in de Brabant-Collectie aanwezig omdat Verheijen (1779-1851) van 1814 tot aan zijn dood griffier was van Provinciale Staten van Noord-Brabant. In het randschrift maakt Chrétien nadrukkelijk reclame voor zichzelf als bedenker van de physionotrace; hij noemt zelfs de straat waar je zijn zaak kunt vinden. Opvallend genoeg blijft de plaatsnaam (Parijs) achterwege. Na enkele jaren samengewerkt te hebben met Edmonde Quenedey (1756-1830) gaan beiden voor zichzelf verder. Na de dood van Gilles-Louis Chrétien wordt diens zaak voortgezet door (Etienne?) Bouchardy (werkzaam van 1808-1840). En het is Bouchardy die we in het randschrift van het portret van Hultman aantreffen.

Het is aanlokkelijk te bedenken dat Hultman en Verheijen, die in dezelfde periode actief waren voor de Provincie Noord-Brabant, met elkaar gesproken hebben over die in Frankrijk in zwang zijnde manier van portretteren. Want de techniek van de physionotrace heeft in de eerste decennia van de negentiende eeuw behoorlijk wat aanhang gekend, ook in Nederland. Het betekende voor velen toch de relatief eenvoudige en goedkopere mogelijkheid tot het verkrijgen van een eigen portret. Vanaf ongeveer 1830 werd de physionotrace ingehaald door de lithografie en niet veel later door de fotografie, een nog meer gemechaniseerde mogelijkheid om je portret vast te laten leggen.

Bronnen:

maandag 17 augustus 2020

Hop

Hop in:
C. Nozeman, M. Houttuyn, C. Sepp, J.C. Sepp:
Nederlandsche vogelen volgens hunne huishouding, aert
en eigenschappen beschreeven

KOD 041 H 01

Upupa, Epops, Hoppe: Hop
Deze kleurrijke vogel kun je haast niet met een andere vogel verwarren. Zijn fraaie rozebruine verenkleed, de zwart-wit gebandeerde vleugels en de zwartgepunte kuif die hij kan oprichten als een indianentooi, maken hem onmiskenbaar. In de tijd van Nozeman kwam de hop, in tegenstelling tot nu, nog regelmatig tot broeden in ons land.
"In de jaeren 1745, 46, en 47 veel verkeerende aen onze Duinkanten van de Egmondsche, Bergensche, en Schoorler landstreeke, en dikwils in de Lenten de laenen en bosschen der hoeven aldear bezoekende, zag ik 'er meermaelen, somtyds op het duin, somtyds op den platten grond der wegen, en somtyds in het geboomte, deezen anders hieromstreeks niet dagelyks voorkoomenden vogel; zonder toen ontdekt te hebben, het welk echter by my uit hoofde des saizoens voor vry waerschynelyk werdt gehouden, dat hy 'er broedde. Sedert heb ik de Hoppen niet weêr aengetroffen voor in het begin van July 1778, wanneer ik hier by Rotterdam, op de aengenaeme Buitenplaets van mynen zeer geëerden vrind, den Heere M. Viruly, aen den Hoogen Dyk onder Kralingen, dagelyks een paer derzelve uit het geboomte van dien Lusthof af en aen zag vliegen op het daer nevens geleegen weiland. Aldaer had dit paer gebroed, gelyk my de tuinlieden verzekereden."
Bovenstaande afbeelding liet Nozeman vervaardigen door N. Muis: "... en thands is my uit het quartier van Breda een broedend paer Hoppen, te gelyk met een gedeelte van hun nest, en met hunne eijeren, aengebragt geworden; waervan ik zonder uitstel, door den Konstschilder N. Muis, de nette afbeelding naer het leeven heb laeten vervaerdigen, gelyk zy hiernevens in de natuurlyke koleuren vertoond staen." Een handelswijze die in onze tijd ondenkbaar is. De hop staat nu immers op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels. We mogen blij zijn met een zeer incidenteel broedgeval, zoals dit voorjaar in de Amsterdamse Waterleidingduinen. Andere recente broedgevallen dateren uit 2012 en 1995. Dit jaar werden in de periode juni - half juli op ongeveer 22 locaties hoppen gemeld, hetgeen ongewoon veel is. Een mannetjes hop heeft zelfs wekenlang zitten zingen in De Brand, nabij de Loonse en Drunense Duinen. Mogelijk zal de klimaatsverandering voor meer broedgevallen in ons land gaan zorgen de komende jaren.
Nozeman vertelt het volgende over het nest van de hop. "Geene andere holte (meest der Ypenboomen) wordt hier te Land tot eene broedplaets, door deeze vogelen uitgekoozen, dan zulk eene, wier toegang door een klein gat in de schors is. De stank lokt zeer vermoedelyk sommige vliegen en schallebyters of torren naer deeze plaets, in de welke zy eene gunstige geleegenheid kunnen aentreffen om haere eijertjens te leggen; terwyl ook de drek zelf bereids, door de vliegen, aleer de Hoppe hem opneemt, bezet mag zyn geworden met haere zaeden." Verder vermeldt Nozeman dat sommigen de vogel Drekhaen noemen. Dat is niet zo verwonderlijk, want het nest van de hop stinkt behoorlijk. Zowel het vrouwtje als de jongen verdedigen zich tegen indringers door ze te besproeien met een stinkende vloeistof. Er circuleren allerlei streeknamen voor deze vogel, in Noord-Brabant onder andere Schijthop en Stinkhaan (bron: H. Blok, H. ter Stege: De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis, 2000).
De naam hop verwijst overigens naar het geluid dat de vogel maakt: een hobo-achtig, ver dragende baltsroep tijdens de broedtijd: hoep-hoep-hoep. Ook al onmiskenbaar.

Vindplaats: KOD 041 H 01