Over mij

Mijn foto
De Brabant-Collectie is in 1837 in 's-Hertogenbosch opgericht door het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant en wordt sinds 1986 beheerd door de bibliotheek van de Universiteit van Tilburg

vrijdag 17 maart 2023

Zeventig jaar Efteling in beelden

Vorig jaar vierde het attractiepark uit Kaatsheuvel zijn zeventigste verjaardag. Het vormde de aanleiding voor deze bijdrage en is eerder gepubliceerd in het tijdschrift In Brabant, jg. 13, nr. 4 (december 2022), p. 32-47. Bekijk het bijzondere fotoalbum

Speeltuin Gijs, beter bekend als Holle Bolle Gijs, 1961.
© Rees Diepen. Brabant-Collectie, Tilburg University 
De redactie van het tijdschrift In Brabant wilde graag stil staan bij het 70-jarig bestaan van de Efteling en deed een oproep tot foto-inzending aan de lezers. Het was een waar feestje om uit de royale oogst, veelal nostalgische kinderfoto’s, een fotoalbum samen te stellen.

Inmiddels zijn er vier generaties opgegroeid met de Efteling in Kaatsheuvel. Wie werd er niet voor het eerst als kleuter of op schoolreis meegenomen naar het almaar uitdijende attractiepark? De eerste bezoekers kwamen terug als pubers, als ouders met kinderen en vervolgens als grootouders met de kleinkinderen. In mei 1951 opende de Efteling als natuurpark met speeltuin, zwem- en roeivijver en een theehuis. Een jaar later ging het Sprookjesbos open, het telde toen tien sprookjes. Aanvankelijk was het ingericht voor ouders met kinderen tot ongeveer twaalf jaar. In de loop van zeven decennia ontwikkelde de Efteling zich tot een themapark voor alle leeftijden met diverse achtbanen en zogeheten darkrides, waar mensen in wagentjes doorheen rijden. Het Sprookjesbos telt nu tegen de dertig sprookjes. Inmiddels zijn er ook twee hotels, een theater en twee vakantieparken. In de wachtrijen kunnen we nog steeds ons picknickmandje leegeten, maar overal is ook het typische Eftelingeten en -drinken te koop.

Hoge glijbaan, 1961.
© Rees Diepen. Brabant-Collectie, Tilburg University
We deden een oproep aan onze lezers om eigen foto’s en herinneringen aan te leveren. In de royale oogst vallen een paar dingen op: kinderherinneringen en nostalgie overheersen. Dat betekent: veel Sprookjesbos, Holle Bolle Gijs en kabouters. Op de foto’s uit de jaren vijftig en zestig zien we nog de speeltuin, vijvers en het zwembad uit 1957, die uiteindelijk uit beeld verdwijnen. We zien veel terug van de evolutie van de Efteling: nieuwe en verdwenen sprookjes, de stoomcarrousel, de technische innovaties en de veranderingen in sfeer en stijl. De Efteling bleef zich voortdurend vernieuwen.

Heksenmuts, 1961.
© Rees Diepen. Brabant-Collectie, Tilburg University
Maar in het collectieve geheugen van onze lezers aan de Efteling staan toch duidelijk het Sprookjesbos en de kenmerkende vormgeving van Anton Pieck (1895-1987) en Ton van de Ven (1944-2015) centraal. De aanstelling van Van de Ven als creatief directeur in 1974 markeerde de omslag van het park. Voortbouwend op de formule van Pieck bouwde hij de Efteling uit tot een volwaardig attractiepark. Er kwamen de eerste overdekte attracties als het Spookslot (1978), Carnaval Festival (1984), Fata Morgana (1986) en Droomvlucht (1993). In 1981 volgde de eerste achtbaan: de Python. Toch kregen we daarvan maar weinig foto’s binnen: kennelijk zijn ze lastig te fotograferen. Maar ze staan misschien ook wel minder voor wat de Efteling voor veel mensen representeert: het feest van de herkenning, gekoppeld aan steeds weer nieuwe, spannende ervaringen. Ook Anton Pieck hield het liever bij het Sprookjesbos, maar snapte dat het ‘snelle werk’ om commerciële redenen nodig was. 

Met de vernieuwing veranderden en verdwenen ook zaken: Langnek kreeg een vriendelijker hoofd en het losjes op de legende van de heilige Genoveva van Brabant gebaseerde sprookje van het bruidskleed van Genoveva verdween, omdat de duiven niet langer geverfd mochten worden. Monsieur Cannibale en enkele onderdelen van Carnaval Festival werden gaandeweg als racistische karikaturen ervaren. Het Spookslot werd in 2022 gesloten, omdat het niet meer zou voldoen. Duizenden mensen kwamen afscheid nemen en de gemeenteraad van Loon op Zand moest serieus vergaderen over het aanwijzen van het Spookslot als gemeentelijk monument. Een horrorattractie met de naam Danse Macabre komt ervoor in de plaats, waarmee, net als vaker in de Efteling, vernieuwing in een al bekend jasje wordt gegoten.

In Het Noordbrabants Museum in 's-Hertogenbosch is Efteling: de tentoonstelling t/m 21 mei 2023 te zien.

maandag 13 maart 2023

Korhoen

Koerhoen (man) in:
C. Nozeman, M. Houttuyn, C. Sepp, J.C. Sepp:
Nederlandsche vogelen volgens hunne huishouding, aert en eigenschappen beschreeven
KOD 041 H 01
Tetrao, Tetrix, Kor-berk of Moer-hoen

Bovenstaande fraaie afbeelding van een korhoen (man) staat in deel 2 van de boekenserie Nederlandsche vogelen, uitgebracht in 1789. Het leefgebied van deze vogel bevond zich toen in het oosten van het land:
“…terwyl naer de grenzen toe van ’t Munstersche en van het Graefschap Benthem, in ’t Twentsche, Drentsche, en Groningsche land, ook nu en dan in Salland, de tweede soort niet ongemeenzaem, en als een aldaer huishoudende en voortteelende Vogel, wordt aengetroffen.” Lange tijd was het korhoen te vinden op grotere heideterreinen, venen en kleinschalig akkerland, of zoals het in Nederlandsche vogelen staat: "... dat de Korhoenders de Berkenbosschen beminnen en meest ter bewooninge verkiezen; hoewel zy ook in oorden, daer die boomen niet zoo overvloedig staen, onder het kreupelhout van de wildernissen, op hooggeleegen Heijen, vooral in de naebyheid van Moeren en steekturfveenen zig ophouden: waervan daen het, denkelyk, zal gekoomen zyn, dat sommigen ook aen deeze vogelen den naem van Moer- (d.i. Moeras-) hoenderen gegeeven hebben." In de jaren 1950 kwam door ontginning en intensivering van de landbouw het leefgebied van het korhoen in het gedrang en hun aantallen slonken zienderogen. In onze tijd is een waarneming van een (wilde) korhoen een zeldzaamheid geworden en een van de weinige plekken waar dat nog kan, is op de Sallandse Heuvelrug. En dat alleen maar dankzij een meerjarig herintroductie-project van deze soort. Sinds 2012 worden jaarlijks korhoenders uit Zweden gehaald om een populatie op de Sallandse Heuvelrug in stand te houden. Maar ieder jaar legt een groot aantal van hen het loodje. Overmatige stikstofdepositie heeft als gevolg een tekort aan insecten, belangrijk voedsel voor met name de jongen van het korhoen. Het voelt dus als water naar de zee dragen en er is dan ook regelmatig kritiek op deze herintroductie. Overigens kende Noord-Brabant in de periode 2009-2010 ook een herintroductie van het korhoen, en wel op de Regte Heide. Dit liep uit of een fiasco en al snel werd het project beëindigd.

Het vrouwtje korhoen ziet er anders uit dan het mannetje: "Deze Kor-hennen verschillen anders zeer merkelyk in vederkoleursel van haere Mannen. Het roode, tepelige, veld haerer wenkbraeuwen is op geen stukken nae zo groot of kennelyk; haer staert is niet gevorkt, en haere buitenste staertpennen zyn ook niet vlak omgeboogen. Zy hebben geen' blinkende gloed op sommige haerer vederen." 
Korhoen (vrouw) in:
C. Nozeman, M. Houttuyn, C. Sepp, J.C. Sepp:
Nederlandsche vogelen volgens hunne huishouding, aert en eigenschappen beschreeven
KOD O41 H 01
Tot slot nog iets over de staart van het korhoen. Eén van de oude benamingen voor deze vogel was kasteelhoen. Blok en Ter Stege schrijven in De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis hierover: "De uitgespreide staart die tijdens de balts een voorname rol speelt wordt hier vergeleken met de hoge achtersteven van een schip, in het Middelnederlands 'casteel' genaamd." 

Vindplaats: KOD 041 H 01

maandag 20 februari 2023

Komt er een eind aan de Historische Reeks van het Land van Heusden en Altena?

In oktober 2022 krijgt de Brabant-Collectie een brief van de Stichting Historische Reeks van het Land van Heusden en Altena, waarin wordt aangegeven dat de Reeks in zijn huidige vorm (jaarlijks één deel) gaat stoppen. Het zal geen verrassing zijn dat dit besluit zijn oorzaak vindt in de terugloop van het aantal bestuursleden en redactieleden. Zoals bij zoveel stichtingsbesturen van heemkundige verenigingen en redacties van historische tijdschriften is de gemiddelde leeftijd al jaren aan het stijgen. En aanwas van mannen en vrouwen die jonger dan vijftig zijn, is vaak een uitzondering. Als leeftijd op enig moment het argument is om echt te stoppen met de genoemde werkzaamheden ontstaat er een probleem. En dat is bij de Historische Reeks ook het geval. De Stichting geeft aan dat er in ieder geval niet meer jaarlijks een nieuw deel aan de reeks zal worden toegevoegd en dat het verschijnen van nieuwe delen natuurlijk ook afhangt van het aanbod van artikelen. Een oproep voor nieuwe bestuursleden die het werk van de redactie wil voortzetten, is ook in genoemde brief opgenomen, waarbij wordt aangegeven dat er best veel bij komt kijken.

En dit laatste is overduidelijk als je het dertigste en voorlopig laatste deel van de reeks erbij pakt. Het heeft als titel ‘Vrouwen in de historie van Altena en Heusden’ en bevat 21 korte en langere artikelen, verdeeld over bijna 300 pagina’s. De rijk geïllustreerde bijdragen behandelen de rol van bekende en minder bekende vrouwen uit de regio, van de middeleeuwen tot in de huidige tijd, van Jacoba van Beieren tot aan Carola Schouten. De rode draad, vrouwengeschiedenis, is aantrekkelijk, omdat – daarnaast – de inhoud van de artikelen heel veel uiteenlopende aspecten ter sprake brengt, zoals politiek, de Tweede Wereldoorlog, godsdienst, literatuur, verenigingsleven, vrouwenkiesrecht, klederdracht, onderwijs, kunst, sport, en ik vergeet er vast nog een paar. Kortom, iedereen kan er wat van zijn gading in vinden.

Het is - ook voor lezers die níet uit het Land van Heusden en Altena komen - boeiend te lezen over onbekende vrouwen die met hun doen en laten veel voor de regio hebben betekend. En van bekendere vrouwen, zoals politica Carola Schouten en wielrenster Marianne Vos, is het leuk om te lezen over hun verleden met de regio, maar ook over wat hen nu nog bindt. De artikelen zijn zeer prettig leesbaar en dit getuigt van goede schrijvers en een goede redactie. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat een groot deel van de artikelen van de hand van één auteur afkomstig zijn, namelijk dr. Cees de Gast, ook een van de Brabantse Hoeders. Hij is vanaf het begin in 1989 betrokken bij de stichting én bij de realisatie van de Historische Reeks. Als gewezen leraar zit het vertellen van (historische) verhalen hem logischerwijs in het bloed en dit blijkt ook uit het grote aantal bijdragen van De Gast: 55 van de 116 artikelen in de laatste vijf delen.
Maar hierin schuilt ook het gevaar bij veel (heemkundige) jaarboeken en tijdschriften: het hoge percentage aan input dat door redactieleden wordt verzorgd. Het is natuurlijk een heerlijkheid als er auteurs zijn die van veel (inhoudelijke) markten thuis zijn en daar op een toegankelijke manier over kunnen schrijven. Maar aan die lust tot schrijven en vertellen kan (en zal) een keer een eind komen. Een heemkundige vereniging moet daarom te allen tijde bezig zijn met verjonging. Maar onderzoek wijst uit dat jongeren zich in deze tijd niet meer zo makkelijk aan een vereniging verbinden, laat staan dat ze dit voor langere tijd doen. Er zullen de komende jaren ongetwijfeld meer heemkundige verenigingen met dit probleem geconfronteerd worden. De oplossing ligt niet voor het oprapen, maar te denken valt aan een lagere verschijningsfrequentie, samengaan met verenigingen in de omgeving (te relateren aan gemeentelijke herindelingen) of overstappen op een digitale uitgave van tijdschrift of jaarboek.

Te hopen valt dat voor het Land van Heusden en Altena een goede, nieuwe vorm voor de Historische Reeks kan worden uitgewerkt, want het zou heel jammer zijn als geïnteresseerden voortaan verstoken blijven van de resultaten van (cultuur)historisch onderzoek over deze interessante regio.

De Brabant-Collectie herbergt een veelheid aan bronnen (boeken, tijdschriften, kaarten, prenten, tekeningen, foto’s e.a.) die verband houden met alle plaatsen in het Land van Heusden en Altena. De artikelen die in de 30 delen van de Historische Reeks zijn verschenen, zijn op trefwoorden ontsloten in BCfinder. De reeks is in de open opstelling te vinden op standplaats BRA Y HRHA 1 t/m 30.

woensdag 1 februari 2023

Watersnoodramp 1953-2023

In 2023 herdenken wij in Nederland de catastrofale natuurramp van zeventig jaar geleden: de Watersnoodramp. Deze speelde zich af in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953 in Zuidwest-Nederland. Een noordwester storm die aangroeide tot orkaankracht zorgde voor hoge waterstanden en dijkdoorbaken. Dit werd gevolgd door alles ontwrichtende overstromingen op met name de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden. Ook ongeveer 10% van het oppervlak van Noord-Brabant kwam onder water te staan. Halsteren, Nieuw-Vossemeer, Fijnaart, Heijningen, Klundert, Willemstad, Hooge en Lage Zwaluwe, Moerdijk, Zevenbergschenhoek, Wagenberg, Nieuwendijk, Almkerk, Hank, Dussen, Werkendam, Sleeuwijk, Waspik, Raamsdonksveer, Sprang-Capelle: al deze Brabantse dorpen hadden te maken met verlies van mensenlevens en/of materiële schade.

Onderstaand artikel van onze collega Ad van Pinxteren verscheen op 13 januari 2023 in Univers, het onafhankelijke journalistieke medium van Tilburg University.

De agenda van fotograaf Martien F.J. Coppens van het jaar 1953 laat in de eerste week van februari iets opmerkelijks zien. Bijna alle afspraken zijn doorgestreept. Maar er is iets voor in de plaats gekomen. Er staat: ‘Ramp W[est] Brabant’ en ‘Ramp Zeeland’. Hoewel het gebied van de Watersnoodramp de eerste dagen uitermate moeilijk te bereiken was, zijn journalisten en fotografen vrijwel direct erheen gegaan om de gevolgen van deze grote natuurramp vast te leggen. Zo ook Martien Coppens (1908-1986), van wie de Brabant-Collectie een omvangrijke collectie vintage-prints en zijn privé-archief – en dus zijn agenda van 1953 – beheert.
"Soldaten van het te hulp gekomen leger brengen een goed ingepakte
 zuigeling in veiligheid." (© Martien Coppens. Nederlands Fotomuseum,
Rotterdam / Brabant-Collectie, Tilburg University, Cop / W 26)
Coppens was kort na de ramp ter plekke en maakte onder andere in Bruinisse, Zierikzee, Halsteren en Fijnaart vele documentaire foto’s die voor een deel bij de Brabant-Collectie aanwezig zijn. Om mensen aan de andere kant van de oceaan over de ramp te informeren heeft Coppens, zo maken aantekeningen in zijn archief duidelijk, reeds in april 1953 een selectie van 32 foto’s van de ramp per luchtpost naar New York gestuurd. Beeldmateriaal maakt zo op een onbewuste manier herinneringen aan iets dat bijna te groot is voor het bevattingsvermogen. En wat met beelden gebeurde, geschiedde natuurlijk ook met tekst.
"Groot was de ravage in de kapotgeslagen huizen. Huisraad spoelde weg en wat elders op
drift was geslagen spoelde er in aan." (© Martien Coppens. Nederlands Fotomuseum,
 Rotterdam / Brabant-Collectie, Tilburg University, Cop / W 5a)
Auteurs die in non-fictie, proza of poëzie over de watersnoodramp hebben geschreven, kunnen in twee groepen worden verdeeld. Deze ene schreef er (bijna) uit de eerste hand over. De andere deed dit met een grotere afstand, meer terugblikkend op de ramp. Tot deze groep behoren ook schrijvers die door hun kennis van de vele bestaande getuigenissen in woord en beeld de sfeer van dat moment op kunnen roepen.

In zijn omvangrijke boek Watersnood 
(vindplaats: BRA T3 SLAG 2010uit 2010 neemt Kees Slager ons spreekwoordelijk mee naar elk getroffen dorp en geeft een kort overzicht van de plaatselijke gebeurtenissen, met vaak concrete beschrijvingen van persoonlijk leed dat personen of gezinnen hebben ondergaan. Het boek herbergt een indrukwekkende hoeveelheid foto’s. Met zijn aanpak brengt Slager de ramp en de gevolgen ervan, ruim vijfenvijftig jaar na dato, heel dichtbij.
"In veiligheid gebrachte kinderen kennen de vreugde van een heerlijken boterham,
die overvloedig voor hen is klaar gemaakt." (© Martien Coppens. Nederlands
 Fotomuseum, Rotterdam / Brabant-Collectie, Tilburg University, Cop / W 10a)
Al kort na de ramp, eind 1953, verschijnt het tweede deel van Het Nieuwe Brabant, een publicatie van het Provinciaal Genootschap (voorganger van de Brabant-Collectie). Hierin is al ruimte gereserveerd voor de ramp en wordt een voorzichtig overzicht gegeven van de gevolgen. Het pijnlijke, dramatische gebeuren is nog zeer voelbaar, ook als optimistisch wordt gesteld dat “(…) bij het verschijnen van het tweede deel van dit boekwerk in het overgrote deel van het door de stormramp geteisterde gebied het gewone bedrijfsleven zijn oude tred wel hervat zal hebben.”
"Zonen van het geteisterde land op een met zandzakken herstelden dijk."
(© Martien Coppens. Nederlands Fotomuseum, Rotterdam / Brabant-Collectie, Cop / W 24a)
Een mooi voorbeeld van afstand en toch dichtbij is het artikel van Antoon Coolen met foto’s van Martien Coppens in de Katholieke Illustratie van 30 januari 1954, getiteld ‘Een jaar na de februari-ramp’. Coolen rekent zichzelf tot degenen die ver van de dijken woonden ‘in het welbehagen van het stormbestande, verwarmde winterse huis en in het beschuttende bed’. Waar hij woonde was slechts sprake van materiële schade door de storm; er zijn ‘schuttingen omvergewaaid, uithangborden neergesmakt en dakpannen versplinterd’. Je kon je, zo suggereert Coolen, op voorhand geen voorstelling maken van het feit dat dijken het zouden begeven en dus helemaal niet wat zich die nacht had afgespeeld. De eerste berichten over West-Brabant waren erg, maar van de rest wist je in het begin nog niets, want alle verbindingen waren verbroken. Pas langzamerhand werd duidelijk wat de omvang van de ramp was. Ook Coolen begaf zich in de eerste dagen na de ramp naar het gebied en werd getroffen door de daadkracht, onverzettelijkheid en saamhorigheid van de mensen. Hij memoreert de verschrikkelijkheid van situaties zoals hij ze had aangetroffen, maar het valt hem ook op dat direct was gestart met het opruimen en schoonmaken van de troep. Acht van de negen foto’s van Martien Coppens bij dit artikel in de Katholieke Illustratie zijn voorbeelden van het menselijke verhaal achter het drama. De negende foto toont ons koeien; ook voor de veestapel was de ramp groot.

Bijschriften bij bovenstaande afbeeldingen komen uit het artikel van Antoon Coolen.

maandag 30 januari 2023

De prijs van topsport door de ogen van zesvoudig Nederlands kampioen gewichtheffen Maurice Goosen

Onlangs verscheen een biografie over de Etten-Leurse gewichtheffer Maurice Goosen. Hij werd in 1960 geboren nadat zijn ouders in 1959 vanuit Chaam naar Etten-Leur verhuisden. Hij groeide op met verhalen die zijn vader vertelde over de Rijense gewichtheffer Jan Smeekens. Gewichtheffen bleek ook een sport voor Maurice te zijn. Hij volgde trainingen in Breda en verhuisde daarna naar Den Haag om met andere gewichtheffers te trainen. Ook ging hij vele malen naar Londen om zich te meten met gewichtsheffers aldaar. Zo ging hij steeds een stapje verder en hoger. Jarenlang trainde hij om te proberen zijn droom te verwezenlijken: deelname aan de Olympische Spelen. Hij werd zesmaal Nederlands kampioen en eind jaren 1980 door NOC*NSF genomineerd voor de Olympische Zomerspelen 1992 in Barcelona. Het boek beschrijft zijn weg daar naartoe aan de hand van zijn trainingen, blessures, problemen, prestatiedruk en alles wat erbij komt kijken. Het boek geeft een kijk in zijn leven en de offers die hij, maar ook zijn vrouw, daarvoor moesten brengen.

Vindplaats:  BRA H3 GOOS 2022

maandag 9 januari 2023

Schaarbek

Schaarbek in:
C. Nozeman, M. Houttuyn, C. Sepp, J.C. Sepp:
Nederlandsche vogelen volgens hunne huishouding, aert en eigenschappen beschreeven
    KOD 041 K 01
 
Rhijncops Nigra. De Schaarbek of Watersnijder

De hierboven afgebeelde vogel is opgenomen in het in 1829 verschenen vijfde (tevens laatste) deel van de ornithologische boekenreeks Nederlandsche vogelen. De originele samensteller hiervan, Cornelis Nozeman, was toen al overleden. En ook zijn opvolger, Martinus Houttuyn, heeft niet meer aan deel 5 mee kunnen werken. Verantwoordelijk voor dit deel waren uitgever J.C. Sepp en zoöloog C.J. Temminck (1778-1858). Temminck was oprichter en (van 1820 tot 1858) eerste directeur van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie, de voorganger van museum Naturalis in Leiden. Hij beschikte over een grote verzameling opgezette vogels, waaronder ook deze Amerikaanse Schaarbek. Zijn verzameling vormde mede de basis voor het door hem geïnitieerde Rijksmuseum. De opzet van Nederlandsche vogelen was na het overlijden van de initiatiefnemers gewijzigd: het principe om alleen Nederlandse broedvogels te portretteren werd steeds meer losgelaten en zo werden ook doortrekkers en zeldzame dwaalgasten opgenomen. De Amerikaanse Schaarbek kun je aantreffen in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika, met name langs de kusten. In Nederlandsche vogelen staat: "Deze Vogels welke zeer veel op de Americaansche Kusten huisvesten, vertoonen zich ook, hoewel zeldzamer, in onze streken." Of er werkelijk waarnemingen van deze vogel in ons land zijn geweest, is bij ons niet bekend.
Amerikaanse Schaarbek. Costa Rica, november 2022
© Jolanda van den Akker / Brabant-Collectie, Tilburg University
De wijze waarop destijds gecollectioneerd werd, zou nu op verzet stuiten. Maar uiteraard moeten we dit zien in het licht van die tijd. Verrekijkers waren niet zo wijdverspreid als nu, laat staan dat men over een telescoop beschikte. Het systematisch waarnemen van vogels, zoals we dat nu bijvoorbeeld kennen van SOVON en op Waarneming.nl, bestond toen niet. Er was dan ook geen duidelijk beeld van welke vogels waar voorkwamen. Vogels waren onbeschermd, 'vogelvrij'. Onderzoekers als Temminck bouwden hun collecties onder andere op door jagers opdracht te geven bepaalde vogels te schieten. Deze vogels werden vervolgens opgezet, bestudeerd, beschreven en nagetekend. Hoe Temminck aan zijn Schaarbek is gekomen, is ons niet bekend, maar mogelijk zou dat uit een overzees gebied (zoals Suriname) kunnen zijn geweest.

Opvallend aan deze vogel is de snavel: het onderste gedeelte is langer dan het bovenste. Dat lijkt op het eerste oog onhandig, maar werkt in de praktijk prima om al vliegend vissen te vangen. In Nederlandsche vogelen wordt dit als volgt beschreven: "Het is onmogelijk, wanneer men de wonderbaarlijke zamenstelling van de Bek des Watersnijders beschouwd, welke Vogel op de bijzijnde Plaat levensgroot is afgebeeld, om zich alsdan een denkbeeld te vormen, van de wijze, hoe hij zich daarmede van het nodige voedsel kan voorzien - een werktuig waarvan ons het zamenstel zoo onvolkomen toeschijnt, hetzij om te vangen, te grijpen of te bijten, diend nogthans wonderbaarlijk wel aan dien Vogel, om zich het nodige te verschaffen, - De Natuur hem daargesteld hebbende, om zijn voedsel op de oppervlakte der Zeeën te zoeken, heeft hem zulk eene Schaarvormige Bek gegeven, met welke hij bekwaam is, om in eene aanhoudende vlugt, het Water maar even aanrakende, en de baren als doorsnijdende, zich van de kleine Vischjes meester te maken, welke zich altoos aan de oppervlakte eener woelende Zee ophouden, met de Onderkaak in het Water gedoken, grijpt hij de Visch, die hem tot spijze dienen kan, terwijl hij zijn vlugt voortzet." Deze manier van vis vangen is uniek binnen de meeuwenfamilie, waartoe de Schaarbek behoort.
Maar niet alleen de snavel is bijzonder. Voor zover bekend is de Schaarbek de enige vogel met een verticale spleet als pupil. Door het zwarte oog is dit  echter bijna niet te zien.

Vindplaats: KOD 041 K 01

maandag 19 december 2022

Wandelen door de Brabant-Collectie: Van Hilvarenbeek naar Groot Speijck

Etappe 14 Brabants Vennenpad (21,2 km)

Vandaag lopen we het laatste traject van het Brabants Vennenpad met als beginpunt De Vrijthof in Hilvarenbeek.
Marktplein te Hilvarenbeek. Prentbriefkaart. Maker en uitgever onbekend.
Datering: vóór 1906. Formaat: 9 x 14 cm. Vindplaats: pbk-H 64.1 / 121 Mark (5)
De Vrijthof met de Sint-Petrus'-Bandenkerk te Hilvarenbeek (december 2022)
© Jolanda van den Akker / Brabant-Collectie, Tilburg University

De Vrijthof vormt de kern van Hilvarenbeek. In zijn werk De geschiedenis van Hilvarenbeek tot 1813 schrijft P.C. de Brouwer dat van oudsher de naam De Vredehof in zwang was: “De Vredehof, zei men, was afgesloten door de “Vier heckens”. Dit gedeelte van het dorp, de dorpskern, draagt van de aanvang af daarom de naam van “de Vrijthof”.” (pag. 6). In de jaren 50 van de vorige eeuw wordt voorgesteld om in plaats van de toen gangbare benaming De Markt de naam De Vrijthof te gebruiken. Dat voorstel wordt aangenomen en met veel genoegen, aldus een bericht in Het Nieuwsblad van het Zuiden van 26 juli 1955: “Het gemeentebestuur heeft nl. de gelukkige gedachte gehad om, nu er in het gehele dorp een nieuwe huisnummering komt en er enkele straatnamen bijkomen of gewijzigd worden, om de naam “Markt” officieel te veranderen in “Vrijthof”. Een verandering die zonder twijfel met grote voldoening door het gros van de bevolking begroet zal worden.”


Bewoning in het gebied rond Hilvarenbeek gaat terug tot de prehistorie, zo maken archeologische vondsten ons duidelijk. In een akte uit 1157, bewaard in de Abdij van Tongerlo, wordt voor het eerst de plaats Beke genoemd. In de 14e eeuw komt hier een toevoeging bij, waardoor varianten als onder andere Hildewarenbeecke, Beke sancte Hildewaris en Hilvarembeke in gebruik raken. Mogelijk gaat die toevoeging terug op de adellijke vrouw Hilsondis, ook wel Hildeware genoemd. Zij was de echtgenote van Ansfried (ca. 940-1010), de latere bisschop van Utrecht. Hilsondis wordt ook in verband gebracht met het stichten van de eerste stenen kerk in Beek omstreeks 990. Rond 1150 vindt een uitbreiding plaats en wordt de kerk, als een van de eerste in het hertogdom Brabant, verheven tot kapittelkerk. De daaropvolgende eeuwen wordt de kerk nog verder uitgebouwd, met als eindresultaat de Sint-Petrus’-Bandenkerk zoals we die nu kennen, met zijn karakteristieke peervormige torenspits die vanuit de verre omgeving zichtbaar is.
Op De Vrijthof zien we verder nog de Gebodenlinde staan. De huidige boom stamt vermoedelijk uit omstreeks 1676, maar al vanaf de middeleeuwen kondigden de Heren van Hilvarenbeek, en later het dorpsbestuur, op deze plek hun regels af. Tevens werd er recht gesproken.

We verlaten Hilvarenbeek en lopen in noordelijke richting door het beekdallandschap van De Gooren. Brabants Landschap heeft in 2019 natuurherstelwerkzaamheden verricht, waardoor het gebied zijn oude karakter heeft teruggekregen. Zelfs op een grijze decemberdag is het een genot hier doorheen te lopen. We bereiken het Wilhelminakanaal dat we aan de overkant bijna twee kilometer volgen. Vervolgens slaan we rechtsaf naar de Kerkeindse Heide. Begin 20e eeuw is dit gebied ontgonnen en beplant met voornamelijk naaldbomen, waardoor er weinig heide is overgebleven. Noud Aartsen maakte in de jaren 60 van de vorige eeuw deze foto van een ven op de Kerkeindse Heide, ingeklemd tussen de rijbanen van de A58.
Kerkeindse Heide. Foto. Maker: Noud Aartsen. Datering: jaren 1960. Formaat: 17,9 x 23,8 cm.
Vindplaats: NA/BL/36/003. © Noud Aartsen / Brabant-Collectie, Tilburg University
Een viaduct voert ons naar de overkant van de drukke snelweg. We laten het autogeraas achter ons en lopen door de bossen van de Brekxsche Hoven. We passeren twee vennen die niet zichtbaar zijn vanaf onze wandelroute. Links ligt achter prikkeldraad het Baksven, sinds 1909 in gebruik als natuurzwembad en toegankelijk voor leden van zwemvereniging Het Baksche Ven. Zomer 1934 zijn enkele luchtfoto’s van het complex gemaakt die je hier kunt bekijken op onze beeldbank BCfinder. Verder staan in het boekje Het Baksche ven in het familiealbum 1909-1984 leuke, alledaagse foto’s van deze zwemvereniging door de jaren heen.

Rechts van onze route, ook achter prikkeldraad, ligt het Galgeven. Hier werd eveneens gezwommen, echter niet onder het toeziend oog van een zwemvereniging, en het ven was berucht om het aantal drenkelingen.

Galgenven, Oisterwijk. Prentbriefkaart. Maker onbekend. Datering: vóór 1918.
Formaat: 9 x 14 cm. Vindplaats: pbk-O 18.2 / 930 Galg (1)
Begin 19e eeuw laten veel Tilburgse textielbaronnen hun wol in Dordrecht vollen, omdat het water in die omgeving daar zeer geschikt voor is. Door het vollen wordt de wollen stof steviger, comfortabeler en mooier. In 1811 wordt aan de noordzijde van het Galgeven een door de wind aangedreven volmolen gebouwd. Dordtenaar Frederik van den Bergh (1785-1847) koopt deze windmolen om de wol ter plekke te vollen; dat scheelt een omslachtig en oneconomisch transport heen en weer. In 1836 krijgt de volmolen stoomkracht. Rond de molen worden enkele arbeidershuisjes en een kantoortje gebouwd. In 1857 wordt alles volledig afgebroken. Alleen wat loofbomen uit die tijd herinneren nu nog aan vroeger. Uiteindelijk is familie Van den Bergh 160 jaar eigenaar van het gebied rondom het ven, dat in de volksmond ook Berghven wordt genoemd. De nazaten van Frederik van den Bergh zetten zijn wollenstoffenfabriek voort, met als hoogtepunt de exploitatie van de AaBe-fabriek in de periode 1929-2008. Voor wat betreft het aantal werknemers was dit de grootste werkgever van de Tilburgse textielindustrie.
Wil je het Galgeven zien, dan moet je een flinke lus toevoegen aan de officiële wandelroute. De aftakking naar het Galgeven, in het boekje van het Brabants Vennenpad aangegeven met een stippellijn, is namelijk niet meer beloopbaar: je stuit hier op prikkeldraad en privéterrein. Overigens is zo’n omweg zeker de moeite waard, gezien de landschappelijke en natuurwaarde die het ven momenteel heeft.

Aangekomen bij een vijfsprong gaan we scherp rechtsaf. Hier ligt een verhoging in het landschap met steile randen. Tot eind jaren 1960 was dit terrein, evenals zeven andere gebieden hier in de nabije omgeving, in gebruik als vuilstortplaats. Ook de volgende plek waar we aankomen, de houten hangbrug over de Voorste Stroom, was in het recente verleden een veel minder idyllische plek dan het nu is.
Houten hangbrug over de Voorste Stroom (december 2022)
© Jolanda van den Akker / Brabant-Collectie, Tilburg University
Met de uitbreiding van de textielindustrie in Tilburg in de 19e eeuw groeit het probleem van het afvalwater. De aanwezige waterlopen worden gebruikt als afvoerputje en door de hogere ligging van Tilburg stroomt het vervuilde water zowel in westelijke als oostelijke richting de stad uit. Notoire bekendheid krijgen de Tilburgse blauwsloten. Henk van Doremalen citeert in zijn artikel Historische ontwikkeling van de afvalwaterzuivering in Moerenburg deze veelzeggende uitspraak van de Tilburgers: “We hèbben ok enen blauwe slôot, èn as ge em ruukt dan valde dôod.” Via de Voorste Stroom drijft de vieze smurrie richting Oisterwijk. Lange tijd wast Tilburg zijn handen in onschuld, tot groot ongenoegen uiteraard van bewoners en bestuur van Oisterwijk. Diverse malen ligt er een zaak bij de Hoge Raad der Nederlanden, waarin om schadeloosstelling wordt gevraagd voor de vervuiling door de Tilburgse industrie. Op 19 maart 1915 biedt dit soelaas: in een uitspraak die nu nog bekend staat onder de naam Het Voorste Stroom Arrest wordt Tilburg gedwongen tot het doen van betalingen.
Enkele jaren later komt Tilburg met het plan voor het aanleggen van vloeivelden om rioolwater te zuiveren, onder andere bij het Baksven en het Galgeven. Maar de eerder genoemde familie Van den Bergh, de abt van het nabijgelegen Trappistenklooster en Vereniging ‘Mooi-Nederland’ slaan de handen ineen: hun protest tegen deze plannen verwoorden ze in een fraai vormgegeven brochure. En met succes, want de plannen verdwijnen in de prullenbak.
Omslag van De Tilburgsche drainageplannen etc. Nijmegen:
N.V. Maatschappij "Mooi Nederland", 1919. Vindplaats: CBM B 08535
In onze tijd zet Stichting Duurzaamheidsvallei zich in voor het behoud en de versterking van het fraaie beekdal van de Voorste Stroom tussen Tilburg en Oisterwijk. In 2021 publiceerde zij in samenwerking met Vereniging Behoud Moerenburg het mooi geïllustreerde boek De Voorste Stroom van Moerenburg tot Durendael; een ondergewaardeerd beekdal. Hierin nemen ze het op voor een kleinschalig landschap met een rijke flora en fauna dat ten onrechte nogal eens over het hoofd wordt gezien.

We komen uit bij café Mie Pieters aan de Laag Heukelomseweg. In 1860 was hier al een café gevestigd, en wel onder de naam Jagers en Vissers Lust. Mie Pieters was 64 jaar lang de uitbaatster, tot 1930. In 2015 sloot het café vanwege gebrek aan klandizie. Maar al na een half jaar waren er nieuwe eigenaars. Een opknapbeurt en een restauratie van twee muurschilderingen volgden. En zo is het een heerlijke pauzeplek geworden die historie ademt.

Via landgoed Ter Braakloop en lopend langs enkele vennen komen we uit op landgoed De Oude Hondsberg. Onderstaande aquarel geeft een indruk van hoe het er hier uitzag in 1831.

Het koepeltje op den Hondsberg. Aquarel. Maker: Paula Sloet tot Everlo O.S.B. Kopie naar
een oorspronkelijke tekening van D.T. Gevers van Endegeest uit 1831. Datering: 1950.
Formaat: 11,2 x 18,3 cm. Vindplaats: O 18.2 / 930 (1) 
In de jaren 1820 laat Jan Hendrik van Lynden van Lunenburg (1765-1854) op dit landgoed lanen aanleggen en een grote hoeveelheid bomen planten. Dat laatste gebeurt rond 1840 ook in het kader van de werkverschaffing. Vanaf de jaren 1963-1964 is het landgoed in handen van Brabants Landschap.

En zo bereiken we Groot Speijck, het eindpunt van de dag en tevens van het Brabants Vennenpad. De cirkel is rond, 258 km zitten er op. Wil je alle blogberichten over deze wandelroute nog een keer teruglezen, klik dan hier.
Voor nu lassen we een korte winterstop in, maar voorjaar 2023 gaan we opnieuw op pad. Aan de hand van een nieuwe route wandelen we dan weer door de Brabant-Collectie en het Brabantse land. Welke route dat gaat worden, houden we nog even geheim.

Bronnen:
  • P.C. de Brouwer: De geschiedenis van Hilvarenbeek tot 1813. Hilvarenbeek: De Hilverbode, 1947. Vindplaats: CBM 204 F 01
  • H. van Doremalen: Historische ontwikkeling van de afvalwaterzuivering in Moerenburg. In: Tilburg, 2006, jaargang 24, nummer 2, pag. 64-67. Vindplaats: T 06243
  • J. Scheirs en D. Zweers: Bouw en geschiedenis van de toren van Hilvarenbeek. Hilvarenbeek: Stichting Bikse Torensteun, 1990. Vindplaats: BRA Y ONDE 2
  • Stichting Duurzaamheidsvallei: De Voorste Stroom van Moerenburg tot Durendael: een ondergewaardeerd beekdal. Woudrichem: Pictures Publishing, 2021. Vindplaats: BRA W DUUR 2021
  • H. Stoepker: De Petruskerk van Hilvarenbeek in archeologisch perspektief. In: Hilvarenbeek duizend jaar: bijdragen tot een symposium over de geschiedenis der Brabantse dorpen. Hilvarenbeek: Heemkundige Kring Hilvarenbeek en Diessen "Ioannes Goropius Becanus" / Drukkerij "De Hilverbode", 1988. Pag. 65-81. Vindplaats: BRA Y HILV 1988
  • De Tilburgsche drainageplannen: een bedreiging voor de schoone oorden in het gebied der vennen onder de gemeenten Moergestel, Oisterwijk en Berkel-Enschot. Nijmegen: N.V. Maatschappij "Mooi-Nederland", 1919. Vindplaats: CBM B 08535