Over mij

Mijn foto
De Brabant-Collectie is in 1837 in 's-Hertogenbosch opgericht door het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant en wordt sinds 1986 beheerd door de bibliotheek van de Universiteit van Tilburg

dinsdag 19 maart 2019

Een handboek voor timmerlieden in de 18e eeuw

Gravures in bouwkundige werken van vóór 1800 zijn over het algemeen een genot om te bekijken. Tot de vroege boeken over bouwkunde die de Universiteitsbibliotheek Tilburg bezit, behoort de Architectura chivilis. Het is uitgegeven in 1670, met 36 fraaie kopergravures, door de Amsterdamse graveur en boekverkoper Justus Danckertsz (1635-1701). De paginagrote afbeeldingen tonen voornamelijk de constructie van daken.
Architectura chivilis - titelpagina
Vindplaats: CBC TFK D 176

Architectura chivilis - gravure 11
In zijn vier bladzijden, tamelijk religieus getinte voorwoord, hoopte Danckertsz dat zijn uitgave een inspiratie zou zijn voor timmerlieden, vooral met het oog op de vele door oorlogen verwoeste daken. Na het voorwoord volgen nog vier pagina’s tekst waarin Danckertsz de illustraties uitlegt aan de 'bouwmeesters'. Van een werkelijke bouwtechnische uiteenzetting is echter geen sprake. Dat kan ook moeilijk anders, aangezien Danckertsz geen bouwkundige was. Hij haalde zijn afbeeldingen vooral uit de befaamde werken van de architecten Vincenzo Scamozzi (1548-1616), Giacomo Barozzi da Vignola (1507-1573) en Andrea Palladio (1508-1580).
De Universiteitsbibliotheek bezit een tweede boek over dakconstructies: Anweisung zur Zimmermannskunst. Dat bevat minder afbeeldingen dan het boek van Justus Danckertsz, slechts 30 kopergravures. Maar op deze gravures staan veel meer constructies afgebeeld en ze zijn ook puur technisch van aard. De esthetiek speelt, anders dan bij Danckertsz, in dit boek een bijna te verwaarlozen rol. De praktijk van de timmermanstechniek daarentegen spat ervan af!
Anweisung zur Zimmermannskunst - titelpagina
Vindplaats: CBC TFK D 590
Anweisung zur Zimmermannskunst verscheen in 1764 bij de Leipziger drukkers en uitgevers Bernhard Christoph Breitkopf (1695-1777) en diens zoon Johann Breitkopf (1719-1794). Laatstgenoemde zou overigens in 1789, na de dood van zijn vader, de derde druk uitgeven van de Anweisung zur Zimmermannskunst.
Dat dit boek zo technisch van aard is, komt door het beroep van de auteur. Christian Gottlob Reuß (1716-1792) werd geboren in Lampertswalde, Sachsen, 33 km noordelijk van Dresden, in de hypotenusa van de rechthoekige driehoek Dresden, Leipzig, Berlijn, drie steden die een belangrijke rol zouden spelen in het leven van de volwassen Christian. Vader Andreas Reuß, Hofzimmermeister van keurvorst Friedrich August II (1696-1763), bracht zijn zoon de kneepjes van het timmermansvak bij. Na die leertijd vergrootte de jonge Reuß zijn kennis op autodidactische wijze, in het bijzonder op het vlak van de wiskunde. Uiteindelijk werd ook de zoon Hofzimmermeister van de Saksische keurvorst.
Reuß werd geprezen om de bruggen die hij bouwde of waar hij aan meewerkte. Zo bouwde hij in 1764 de fraaie pijler van de Meißner Elbbrücke. In datzelfde jaar verscheen zijn befaamde handleiding voor timmerlieden: Anweisung zur Zimmermannskunst, den Anfängern und Liebhabern der Baukunst, besonders den Zimmerleuten, zum Besten aufgesetzt, und mit nöthigen Kupfern ... Leipzig, verlegts Bernhard Christoph Breitkopf und Sohn, 1764.
Reuß heeft zijn boek opgedragen aan Julius Heinrich Schwarze (1706-1775), schepper van de Rococostijl in Dresden en Oberlandbaumeister van de keurvorst. De opdracht is gedagtekend 16 augustus 1763, waaruit geconcludeerd kan worden dat Reuß zijn manuscript en de gravures kort voor augustus 1763 moet hebben ingeleverd bij drukker Breitkopf.
In zijn Inleiding schrijft Reuß dat de timmermanskunst altijd een belangrijk aspect is geweest van de bouwkunst. Hij merkt op dat weliswaar ook in eerdere boeken over de bouwkunst aandacht werd besteed aan dit vakgebied, maar dat het dan slechts ging om een gering aantal bladzijden. Wat er werd geschreven was wel niet onbelangrijk, maar veel klopte er volgens hem niet en de bouwmeesters liepen vervolgens tegen problemen aan die zij dan tijdens de bouw maar moesten oplossen. Aan de afbeeldingen uit die boeken heeft men volgens Reuß ook niet veel, omdat de beginnende timmerman niet wijs werd uit de vele lijnen en cirkels op die afbeeldingen.
Dat allemaal was voor Reuß de reden om zijn handleiding voor timmerlieden te schrijven. Het is dan ook vooral een boek voor de praktijk: alles wat Reuß beschrijft, is in werkelijkheid ook verschillende keren succesvol door hemzelf uitgevoerd. Daarnaast hanteert de auteur een schrijfwijze en een manier van afbeelden die door iedereen eenvoudig begrepen kan worden! En ook al is zijn boek niet omvangrijk, aldus de auteur zelf, toch staat er alles in wat nodig is in de bouw. Interessant is dat Reuß wijst op het gebruik van verduidelijkingen die in de marges zijn gedrukt!
De ordening van het boek, schrijft Reuß, is van makkelijk naar moeilijk. Achtereenvolgens worden de volgende vakonderdelen behandeld: de proporties van verschillende soorten daken, houtverbindingen in bruggen, dakconstructies, torens en gewelven.
Anweisung etc. - Bruggen

Anweisung etc. - Dakconstructie
Anweisung etc. - Torens




Anweisung etc. - Gewelven
Over de vakwerkbrug in gravure nr. XXVI, was Reuß van mening dat zijn "Brücke wurde genugsam im stande seyn die schweresten lasten zu tragen" (p.49, r.29-30).
Het boek, dat voorheen in het bezit was van het kapucijnenklooster in Velp, is gebonden in een ‘burgemeestersband’: lichtrode schaapsleren rug met lichtrood kammarmer sierpapier over de platten. Voor een praktijkboek verkeert het in opmerkelijk goede staat.

Anweisung etc. - Boekband
Christian Gottlob Reuß hield zich overigens met veel méér bezig dan met bruggen en daken. Zo bouwde hij in Dresden het zogeheten 'kleine Opernhaus' en was hij in 1783 bezig met de renovatie en uitbreiding van de 'grote' Opera van Dresden. Reuß was ook betrokken bij de technische inrichting van het Morettitheater in Dresden, gebouwd door de hierboven genoemde Julius Schwarze. Het Morettitheater werd in 1841 gesloopt. In de Redoutensaal van de grote Opera in Dresden installeerde Reuß in 1782 de podiumtechniek. Ook installeerde hij er de 50 kroonluchters en 4000 lampen. In Leipzig installeerde hij de podiumtechniek in het Komödienhaus (in 1667 gebouwd door Wolf Caspar von Klengel (1630-1691). Reuß was namelijk ook 'Hofmaschinenmeister', oftewel een specialist in de podium- of theatertechniek. Het gaat daarbij om mechanische hulpmiddelen die een theateropvoering mogelijk maken. Zoals het zichtbaar maken van een schip dat voorbij vaart, objecten in het podium laten wegzinken, onweer verbeelden (windmachine, regenmachine en dondermachine), hemelse verschijningen mogelijk maken (Deus ex Machina). In de eenvoudige vorm diende de techniek overigens ook louter om het doek open en dicht te doen of om het decor te laten bewegen. Twee gravures uit de Encyclopédie (Paris, Briasson, 1751-1780) van Diderot en D'Alembert maken duidelijk wat podiumtechniek ten tijde van Reuß vermocht.

Encyclopédie, ou Dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers
Vindplaats: TRE R 0043
Encyclopédie etc.
Dat Reuß tot de allergrootsten van de podiumtechniek behoorde, blijkt uit het feit dat hij in 1788 als 'Maschinenmeister' naar Berlijn werd gehaald om de opvoering mogelijk te maken van Medea in Colchide van Johann Gottlieb Naumann (1741-1801). De uitvoering vond plaats op 16 oktober 1788. Voor dat werk ontving Reuß een gouden medaille uit handen van de vorst.
Tot slot is nog vermeldenswaard dat Reuß in 1787 een brandweerwagen bedacht die de brandweermannen bij brand in hoge gebouwen snel op de juiste hoogte kon brengen om daar het vuur te bestrijden of de zich daar bevindende personen te redden.
Christian Gottlob Reuß stierf in oktober 1792 in Dresden.

maandag 4 maart 2019

Woonwagenbewoners laten zich niet afschaffen. Een eeuw woonwagenbewoners in Noord-Brabant 1918-2018

Geen andere provincie in Nederland telt zoveel woonwagenbewoners als Noord-Brabant. Maar welkom zijn ze nooit geweest. Eind oktober 2018 verscheen een cultuurhistorisch onderzoek naar de bijzondere leefwijze van de woonwagenbewoners in Noord-Brabant. In het boek staat het dagelijkse leven van de bewoners centraal. Er leven ongeveer 30.00 mensen in woonwagens of stacaravans. Zij roepen al vanaf hun ontstaan in het begin van de 20ste eeuw negatieve beelden op. Het is en was een besloten gemeenschap met eigen normen en waarden. Zij werden vaak beticht van criminele activiteiten, leefden op gespannen voet met de rest van de bevolking, maar werden ook zelf gediscrimineerd in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en door de overheid. Sinds 2014 is de woonwagencultuur in Nederland als immaterieel erfgoed erkend. In het boek komen onder andere aan bod de herkomst van de woonwagenbewoners, de eerste woonwagenwet en de Roma en Sinti. Tevens worden belicht de realisatie van regionale centra in Noord-Brabant en de negatieve gevolgen ervan, de afschaffing van de woonwagenwet, de seizoensarbeid en het venten. De vraag die centraal staat in het boek is: wat heeft honderd jaar van gemeentelijk woonwagenbeleid de doelgroep in kwestie opgeleverd? Het antwoord hierop is: niet veel. Duidelijk wordt dat de gemeenten er een zwalkend beleid op nahielden. Ze moesten zich houden aan de door de regering gemaakte afspraken. Volgens de woonwagenwet van 1918 moesten de gemeenten een terrein voor de woonwagenbewoners inrichten, met voorzieningen zoals schoon drinkwater, verharde ondergrond en aansluiting op het riool. Veel Brabantse gemeenten wilden niet zover gaan. De woonwagenbewoners was men liever kwijt dan rijk. Niet over maar met elkaar praten, zo luidt de belangrijkste conclusie van het boek.

Vindplaats: BRA T3 GODR 2018