Waterspreeuw (boven) en Spreeuw (onder) in: C. Nozeman, M. Houttuyn, C. Sepp, J.C. Sepp: Nederlandsche vogelen volgens hunne huishouding, aert en eigenschappen beschreeven KOD 041 G 01 |
Nozeman bespreekt hier twee vogels, te weten de spreeuw en de waterspreeuw. Hij roemt de spreeuw om zijn uiterlijk en zijn verdienstelijkheid voor de mens:
“Hoe gemeen de Spreeuw moge zyn, hy is echter onder de fraeije Vogelen van ons Vaderland te stellen. In glansryken weêrschyn zyner vederen dingt hy naer den prys met de halzen onzer Woud- en Blaeuw-Duiven, en hy evenaert de Leerzaemste vogelen in spoedige bevatting. Zyne diensten ondertusschen in het vernielen van Insekten zyn zeer groot. Welke aenmerkelyke Verwoestingen maeken jaerlyks zoo veele Millioenen van Spreeuwen, als in onze Provinciën gevonden worden, onder de bloedelooze dieren, wier benden anders zoo ligt in onze velden, op onze akkers, in onze geboomte, in onze tuinen de overhand krygen en alles vernielen zouden?”
Ook in onze tijd is de spreeuw nog steeds een zeer talrijke broedvogel, hoewel het aantal spreeuwen voor het eerst in Nederland weer aan het teruglopen is. Vooral in bossen neemt, vergeleken met andere leefgebieden, het aantal sterk af. Spreeuwen zijn holenbroeders. Nozeman schrijft:
“De Nesten deezer Vogelen, die zy onder de daken, in holtens der boomen, in hier toe gemaekte aerden kannen, of in Spreeuwen hokken maeken, hebben weinig konstigs. Zy bestaen uit dunne takjens, stroo, allerhande ruigt’ en vederen.”
Met name in het najaar vliegen spreeuwen in spectaculaire zwermen van soms wel duizenden exemplaren rond. Nozeman schrijft:
“Geheele wolken van Spreeuwen ziet men, vooral wanneer, de broeityd afgeloopen zynde, de jongen in staet gekoomen zyn, by ’t vallen van den avond herömzwieren… De Spreeuwen leeven in zekere onderlinge gezelligheid, en vliegen, behalven wanneer zy om aes voor hunne jongen uitgaen, in schoolen. Men heeft opgemerkt, dat zy zich in hunne troep zeer digt in een sluiten, wanneer zy door een’ Roofvogel worden aengevlogen; maekende boven hem zoo veel wind, dat hy in zyne vlugt belemmerd wordt; en ’t is bekend dat zy in die gevaerlyke geleegenheid op hunnen vervolger zig zoo overvloedig van hun drek ontlasten, dat hy de wyk moet neemen.”
Nozeman maakt melding van een zich zelf genezende spreeuw:
“Dat de Spreeuw, in geval van toevallige ongemakken, zig zelf weet te geneezen, blykt by de ondervinding, zegt Gesnerus. Aen deezen meldde Fabricius in eenen brief, dat een verminkte Spreeuw, die onder eenige Nachtegaelen opgebragt werdt, de Miereneijeren vermaelde en dat pap onder zyne vlerken warmgemaekt hebbende hetzelve met zyn bek op de verminkte poot streek; waer door hy binnen weinige dagen hersteld geraekte.”
In het kort schrijft Nozeman nog over de waterspreeuw:
“Men noemt hetzelve Waterspreeuw, omdat deeze vogel niet alleenlyk zig doorgaends by de wateren, die harde gronden hebben, ophoudt; maer ook dikwils te water gaet, en zig onder hetzelve, geheel op den grond, begeeft om ‘er allerley water insekten te zoeken tot zyn voedsel.”
Vogelbescherming Nederland meldt dat de waterspreeuw in het verleden regelmatig in Nederland gebroed heeft. Door verslechtering van de waterkwaliteit met de opkomst van de industrialisering, namen aantallen af en verdween de waterspreeuw als broedvogel in Nederland. Ook al heeft verbetering van de waterkwaliteit meer aandacht gekregen, op een permanente hervestiging van de waterspreeuw als broedvogel hoeven we voorlopig niet te rekenen, aldus de Vogelbescherming.
Vindplaats: KOD 041 G 01
Geen opmerkingen:
Een reactie posten