Over mij

Mijn foto
De Brabant-Collectie is in 1837 in 's-Hertogenbosch opgericht door het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant en wordt sinds 1986 beheerd door de bibliotheek van Tilburg University

dinsdag 14 oktober 2025

Mini-expositie 'Monsters & fabeldieren'

Het thema ‘Natuurlijk’ van de Maand van de Geschiedenis 2025 vormt de  aanleiding in de vitrine op de begane grond van de universiteitsbibliotheek een selectie te tonen van monsters en fabeldieren in enkele  oude drukken.

Onder monsters en fabeldieren verstaan we gevaarlijk uitziende wezens die in de loop van de geschiedenis uit de fantasie van de mensheid zijn voortgekomen. We treffen deze afschrikwekkende schepselen van menselijke, dierlijke of hybride aard aan in onder meer kronieken, vroege encyclopedieën, handschriften, atlassen, emblemata boeken, bijbels en mythologische werken.

Hane-basilisk
In: A. Kircher (et al.), Mundus Subterraneus, in XII Libros digestus [...] exponentur. Amstelodami : apud Joannem Janssonium à Waesberge & filios, 1678.
Vindplaats: CBC TFK D 1366/2  

Het geloof in deze mythische dieren was tot in de zeventiende en achttiende eeuw uiterst gangbaar. Deze schepselen maakten zelfs onderdeel uit van rariteitenkabinetten, zoals in verzamelingen van de Duitse geleerde Athanasius Kircher (1602-1680) en de Nederlandse apotheker Albert Seba (1665-1736). Zo golden narwaltanden lange tijd als bewijs voor het bestaan van eenhoorns, draakjes werden nagemaakt van roggehuid en een apenlijfje gecombineerd met een vissenstaart kon doorgaan voor zeemeermin. Pas toen in de tijd van de Verlichting aan het eind van de achttiende eeuw steeds meer plekken van de wereld in kaart gebracht werden en men daar geen draken en basilisken aantrof, verdween dit geloof.

Een voorproefje uit de expositie.

Verschillende menselijke monsterrassen (homines monstruosi) worden getoond in het beroemde Liber Cronicarum van de Neurenbergse humanist Hartmann Schedel (1440-1514) uit 1493. De universiteitsbibliotheek bezit twee wiegendrukken of incunabelen van deze rijk geïllustreerde wereldgeschiedenis. Schedel toont deze rassen bij het tweede van zeven tijdperken, een gebruikelijke tijdsindeling in de Middeleeuwen. In die tijd werden deze homines monstruosi verklaard door naar de goddelijke almacht te verwijzen. Sommige, zoals bijvoorbeeld reuzen, komen ook in de bijbel voor. Men twijfelde niet aan hun bestaan. Deze monsterrassen situeerde men in het verre en onbekende oosten. Naarmate er meer gebieden ontdekt werden, schoven de monsterrassen verder op naar de periferie.

Menselijke monsterrassen met afwijkende lichaamsbouw
In: H. Schedel, Liber cronicarum cum figuris et ymaginibus ab inicio mundi usque nunc temporis. [Augsburg]: [Johann Schönsperger], 1497.
Vindplaats: TF INC 16
Een fraai voorbeeld van een dierlijk monster is deze meerkoppige slangdraak. Het is een hydra, een waterdraak met vijf tot - volgens sommigen - wel honderd koppen. Velen kennen de hydra van Lerna, een van de twaalf werken van Hercules. Bij het afhakken van één kop, groeiden er twee aan. Zelfs de adem van deze draak zou dodelijk zijn.

Hydra
In: A.Seba e.a., Locupletissimi rerum naturalium thesauri accurata descriptio [...] collegit. Amstelaedami: apud Janssonio-Waesbergios, & J. Wetstenium, & Gul. Smith, 1734-1765. Tome I. 
Vindplaats: KOD 037 A 01

Een veelheid aan monsters en fabeldieren staat afgebeeld in Historiae naturalis, een zeventiende-eeuwse encyclopedie van de dierkunde van John Jonston. In dit overzichtswerk toont Jonston in het deel over vogels een griffioen, harpij en feniks. Slangen, zeemonsters en draken behandelt hij zelfs in een apart deel. En, hoewel hij sceptisch was over het bestaan van eenhoorns, beeldt hij toch zes exemplaren af in het deel over viervoeters. Pas met het uitkomen van Systema naturae van Carl Linnaeus in 1735 komt er onder wetenschappers verandering in de opvatting over het bestaan van monsters en fabeldieren. Echter, tot ver in de achttiende eeuw zijn er getuigenissen van reizigers die met eigen ogen zeemeerminnen of andere monsters hebben gezien.

Drie eenhoorns
In: J. Jonston, Historiæ naturalis. Amstelodami: apud Ioannem Iacobi fil. Schipper, 1657.
Vindplaats: CBC TFK D 683

Nieuwsgierig geworden? Kom dan de mini-expositie ‘Monsters & fabeldieren’ bekijken in de vitrine op nivo 0 van de universiteitsbibliotheek

Te zien: t/m 31 oktober 2025.

Bronnen:

  • Jan de Hond, ‘Grijpvogels, Eenhoorns en het Visken Remora. Monsters en fabeldieren uit de rariteitenkamer’, in: Bossche Bladen, 5 (2003) 3, p. 79-83.
  • Jan de Hond (red.), Monsters & fabeldieren : 2500 Jaar geschiedenis van randgevallen. Amsterdam : Ludion ; 's-Hertogenbosch : Noordbrabants Museum, 2003. Vindplaats: CBM TF C 8796

maandag 29 september 2025

Avontuurlijk onderweg op de Bondswandelweg

De wandelaar van tegenwoordig beschikt over een arsenaal aan hulpmiddelen om de weg te vinden. Zo zijn er wandelgidsen in boekvorm met volledig uitgewerkte routebeschrijvingen en (vaak gedetailleerde) kaarten. Online zijn vele routes te vinden die je kunt downloaden en/of printen of rechtsreeks kunt gebruiken in een app, bijvoorbeeld als gpx-bestand. Eenmaal onderweg word je vaak geholpen met bewegwijzeringen in diverse kleurencombinaties. De bekendste is wellicht de wit-rood markering, die we danken aan twee wandelpioniers: de Belg Maurice Cosyn (1895-1951) en de Fransman Jean Loiseau (1896-1982). Lees vooral dit boeiende verhaal als je meer wilt weten over Loiseau en de totstandkoming van langeafstandswandelpaden.
Naast wit-rood vind je alleen al in Nederland nog vele andere kleurcombinaties: geel-rood (streekpaden), geel-blauw (voormalige Nederlandse Wandelsport Bond), blauw-wit en geel-wit (lokale en/of thematische routes). Ook symbolen kunnen je de weg wijzen. Loop je een van de Klompenpaden dan volg je – uiteraard – de klompjes. Bij de Walk of Wisdom in het Rijk van Nijmegen leidt een figuur in de vorm van een engel je de weg. En bij de Wandelnetwerken volg je de cijfers van knooppunten. Mocht er iets veranderd zijn in de route, of een stuk van het traject (tijdelijk) onbereikbaar zijn, dan kun je online daar alles over terug vinden. Verdwalen lijkt zo haast onmogelijk geworden.
Hoe anders moet dat geweest zijn in de begindagen van het wandeltoerisme, eind 19e - begin 20e eeuw.
Wandelen met kleinkind. Foto. Maker: Rees Diepen. Datering: 1964.
Formaat: 17,5 x 23,2 cm. Vindplaats: B 914. © Brabant-Collectie / Tilburg University
De ANWB Bondswandelweg Amsterdam-Arnhem, die in 1914 in gebruik werd genomen, wordt gezien als het eerste bewegwijzerde wandelpad van ons land. In Duitsland, Zwitserland en Groot-Brittannië waren langeafstandspaden toen al populair en dus waren er goede voorbeelden ter navolging. De ANWB zorgde voor de bewegwijzering in het veld; in totaal ruim 700 schildjes. Bij de Bond konden de wandelaars een routeboekje én de noodzakelijke wandelbewijzen kopen, want men liep regelmatig over particulier terrein. Meer informatie over dit eerste wandelpad vind je hier, met tevens de optie de route uit 1914 te downloaden.
Het initiatief werd een groot succes en een jaar later volgde een tweede Bondswandelweg, van Arnhem naar Deventer. En ook onze provincie werd niet overgeslagen.

Zomer 1944 werd Bondswandelweg door Noord-Brabant: ’s-Hertogenbosch - Eindhoven - Hilvarenbeek - Roosendaal uitgebracht. Verwacht hier geen uitgebreide wandelgids zoals we die nu kennen. Het boekje, uitgevoerd in zwart-wit, meet 17 x 9 cm (hoogte x breedte), telt slechts 35 pagina’s en één routekaartje (zie hieronder). De routebeschrijving kun je gerust minimalistisch noemen. Bijkomend voordeel is wel dat je het gidsje, gezien het kleine formaat en verwaarloosbare gewicht, makkelijk mee kunt nemen onderweg.
Pag. 18 van: Bondswandelweg door Noord-Brabant etc. 's-Gravenhage:
Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B., 1944. Vindplaats: CBM C 13030
De wandeling was alleen in de richting ’s-Hertogenbosch - Roosendaal beschreven en bewegwijzerd. Er waren twee type bordjes: een ronde met rode binnencirkel en blauwe of zwarte pijl en een blauw, langwerpige bordje met witte letters.
Ibidem, pag. 5
Bij iedere plaats op de route stond in het gidsje vermeld of er een Bondshotel of -logement was. Wel zo handig, want met een lengte van 255,9 km moest de route in meerdere etappes afgelegd worden. Bij het betreden van de landgoederen Huize Baast, Sparrenrijk, Sonnewende en Rozenven diende men zich ter plekke te legitimeren met dit wandelgidsje en een geldige lidmaatschapskaart van de Bond. Uitdrukkelijk werd in het boekje vermeld dat men hier niet van de route mocht afwijken.

Het mag op zijn minst opmerkelijk genoemd worden dat zomer 1944 - nu gezien als eindfase van de Tweede Wereldoorlog - een wandelgids verscheen. In Noord-Brabant vonden toen grote geallieerde bombardementen plaats op Duitse doelen. Militair gezien lag hier de focus op voorbereiding en uitvoering van operaties die in september 1944 begonnen, zoals Operation Market Garden. Het is dan ook niet vreemd dat in de inleidende tekst in vette letters het volgende te lezen is:
“In verband met de tijdsomstandigheden kunnen wij er niet voor instaan, dat de beschreven route geheel te volgen is. De mogelijkheid bestaat, dat er wegen en paden op last van de autoriteiten worden afgesloten, terwijl het daarnaast kan voorkomen, dat de afsluiting op een gegeven oogenblik weder wordt opgeheven. De toestand is derhalve voortdurend aan wijziging onderhevig. Wijkt de routebeschrijving van de bewegwijzering af, dan volgt men deze laatste.”
Vragen als wie zouden deze route toen gelopen hebben, en onder welke omstandigheden, zijn interessant, maar helaas onbeantwoordbaar, omdat verslaglegging hiervan ontbreekt. Maar dat er gewandeld werd, mogen we wel aannemen. Begin 20e eeuw kwam de wandelsport in Nederland op als groepsactiviteit voor emancipatie en verbroedering, vooral onder socialistische en katholieke kringen. De Duitse bezetter legde vanaf 1941 steeds strengere restricties op aan georganiseerde wandeltochten. Maar op individuele schaal zal ook tijdens de oorlogsjaren ongetwijfeld verder gewandeld zijn.

In de inleiding werd de medewerking van de wandelaar gevraagd om ontbrekende bewegwijzering te melden: “Als gevolg van de groote baldadigheid, het veelvuldig afsluiten van terreinen en wegen en het kappen van boomen, heeft de bewegwijzering veel te lijden.” Opmerkingen moesten schriftelijk naar de ANWB in Den Haag gestuurd worden. Ingevoegd in ons exemplaar van het gidsje zijn twee losse velletjes met summiere routewijzigingen, gedateerd 13-05-1946 en 01-02-1948.
Bij de wijzigingen van 1946 staan zinnen die hinten naar oorlogsverwoestingen, zoals:
“Beschadigde korenmolen; Arbeidslust verwoest en thans vervangen door een bescheiden noodwoning; Zoolang de brug nog kapot is...; De toren van de St. Pieterskerk is grootendeels vernield; …in verband met de vernielde bruggen thans langs de noodbrug gaan…; Viaduct is vernield.”
En het blaadje met wijzigingen uit 1948 start met de opmerking:
“BELANGRIJK: In verband met de thans geldende verbodsbepalingen binnen een strook van circa 500 meter van de grens moet men zich houden aan de gewijzigde tekst.”
Wandelen moet in die tijd voorwaar geen sinecure zijn geweest.

De hedendaagse wandelaar die aan de hand van dit gidsje de beschreven route nogmaals wil lopen, zal ook over de nodige inventiviteit en flexibiliteit moeten beschikken. De wereld ziet er ruim 80 jaar na het verschijnen van deze Bondswandelweg immers behoorlijk anders uit en er zijn, voor zover wij weten, geen routeaanpassingen meer geweest na 1948.
Neem ter illustratie deze passage uit de beschrijving van het traject ’s-Hertogenbosch - Vught - Boxtel op pag. 9: “Op den Gestelsche weg bij zuivelfabriek St. Willibrordus linksaf den keiweg volgen; daarna bij station Esch, over de spoorbaan en rechtuit langs het R.-K. huis Sancta Monica.” Naar dit station zul je vergeefs zoeken; het werd op 15 mei 1935 gesloten en het haltegebouw werd begin 1965 afgebroken. Het station aan de spoorlijn Utrecht-Boxtel (Staatslijn H) functioneerde ruim 40 jaar (opening op 1 mei 1892). De sluiting stuitte destijds op veel ongenoegen van de inwoners van Esch.
Groete uit Esch. Voormalig treinstation van Esch. Prentbriefkaart. Maker onbekend.
Datering: omstreeks 1912. Uitgever: R.K. Theologischen Boekhandel.
Formaat: 9 x 14 cm. Vindplaats: pbk-E 38.1 / 352.11 (1)
Een andere Bondswandeling, die door oostelijk Noord-Brabant loopt, is wel wat makkelijker te reconstrueren. Het betreft Bondswandelweg ’s-Hertogenbosch - Weert - Maastricht, uitgebracht voorjaar 1948.
Omslag van: Bondswandelweg 's-Hertogenbosch - Weert - 
Maastricht
. 's-Gravenhage: Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B., 1948.
Vindplaats: CBM C 06526
Routekaartje. Ibidem, pag. 22-23
Deze Bondswandelweg was een (tekstuele) aanvulling op de Internationale Wandelweg (Nederland-Vogezen) uit 1939, inclusief vernieuwde bewegwijzering. De nodige edities en bijbehorende wijzigingen later leeft deze route nu nog steeds voort, en wel onder de naam Pelgrimspad deel 2.
Een mooie uitdaging dus voor de avontuurlijke wandelaar.


Bronnen:
  • Bondswandelweg door Noord-Brabant: 's-Hertogenbosch - Eindhoven - Hilvarenbeek - Roosendaal. 's-Gravenhage: Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B., 1944. Vindplaats: CBM C 13030
  • Bondswandelweg ‘s-Hertogenbosch - Weert - Maastricht. 's-Gravenhage: Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B., 1948. Vindplaats: CBM C 06526

maandag 8 september 2025

In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 1951-2025

Ons blog richt zijn schijnwerpers dit keer op een heruitgave van een boek uit 2006. De auteurs van de nieuwe (én de oude) publicatie, Henk Smeets en Fridus Steijlen, noemen het een geüpdatete heruitgave. Het originele boek, In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 1951-2006, kwam voort uit onderzoek op initiatief van de toenmalige minister voor Grotestedenbeleid, Overheidsinformatiebeleid en Integratie, Roger van Boxtel. Het boek voorzag in een dringende behoefte, want deze editie raakte spoedig uitverkocht. Nu is er een nieuwe uitgave van het boek, waarin de verhalen en de tijdlijn zijn doorgetrokken tot aan 2025. Het boek beschrijft de geschiedenis van de Molukkers die vanaf 1951 naar Nederland zijn gekomen: waarom kwamen ze en wat hebben zij sindsdien meegemaakt. Het gaat over de spanning tussen een migrantengroep en de overheid, onder andere uitmondend in de gewelddadige confrontatie tussen ballingen en de Nederlandse samenleving. Maar óók de samenwerking van de Molukkers met diezelfde overheid om te komen tot een oplossing komt nadrukkelijk aan bod. Het verloop hiervan laat zien dat integratie een lang proces is. Het onderzoek in archieven en literatuur, maar ook de informatie uit de vele interviews, vinden hun weerslag in het boek. De indeling en de inhoud volgen grotendeels de oude uitgave, maar een uitvoerig hoofdstuk over de periode van 2006 tot 2025 is aan het boek toegevoegd. Verder zijn in de bestaande tekst correcties aangebracht, nieuwe inzichten ingevlochten en is ook het beeldmateriaal gedeeltelijk aangepast. De correcties zijn soms subtiel en deels te verklaren uit een feitelijke en meer objectieve afstand ten opzichte van het verleden, maar zeker ook uit de discussies die al geruime tijd worden gevoerd over kolonialisme en hoe om te gaan met het koloniale verleden. Nuancering op zinsniveau en aanpassing van woordgebruik zijn hier het logische gevolg van.

De belangstelling voor de Molukse geschiedenis is bijna 75 jaar nadat de eerste mannen en vrouwen hier voet aan wal zetten nog springlevend. Stonden in de editie van 2006 vooral de eerste en tweede generatie centraal, in 2025 kunnen we al spreken van een derde en vierde generatie en geven zij in het nieuwe hoofdstuk met hun verhalen kleur aan de historische context.

Ook de 2025-editie is omvangrijk (643 pagina’s), heeft een omvangrijk notenapparaat (bijna 100 pagina’s!) en een forse literatuur- en namenlijst. Wat ontbreekt is echter een index van plaatsnamen. En hoewel het in grote delen van de tekst over Nederland ‘in het algemeen’ gaat, was dit in deze nieuwe editie prettig en op zijn plaats geweest. Er valt voor alle belangstellenden echter genoeg wetenswaardigs in het boek te ontdekken.

Vindplaats: NGE P3 SMEE 2025

maandag 18 augustus 2025

Rentmeester van nature: Pieter G. van Tienhoven 1875-1953

In 2024 verscheen Rentmeester van nature, een gedegen studie van Frank Saris over Pieter G. van Tienhoven en zijn rol in de Nederlandse natuurbescherming. Pieter was een telg van een gegoede familie die behoorde tot de financieel-economische elite. Rond 1850 kochten deze grootgrondbezitters percelen in de Biesbosch, meer specifiek het gehele complex De Dood (zie het blogbericht van 7 juli jl.) met polder en grienden. In de loop van de 19e eeuw vertrokken ze uit Werkendam en omstreken, maar bleven de eigendommen exploiteren. Het beheer gaven ze in handen van een opzichter. Pieter was geboren en getogen Amsterdammer, gepromoveerd in de rechtswetenschappen en werkzaam als assuradeur in het verzekeringswezen. Rond 1904 ging hij het grondbezit van de familie bestieren. En wel als een autocratisch rentmeester, aldus Saris (Rentmeester van nature, pag. 7). Zijn verhouding met de opzichter van polder De Dood was vaak moeizaam. Vanaf 1909 was Pieter ook rentmeester van het grondbezit in de Kampina. Zijn vader Gijsbert had daar enkele jaren eerder land gekocht met als doel het te exploiteren. Pieter verbleef vaak en graag op Huize Kampina. Het was ook in deze tijd dat hij een steeds belangrijkere rol ging spelen bij de in 1905 opgerichte Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland. Van 1907 tot zijn dood in 1953 was hij penningmeester, en vanaf 1927 combineerde hij dat met het voorzitterschap (tot maart 1952). Hij had vele contacten in de financiële wereld en wist zo geld los te maken voor Natuurmonumenten. In 1924 verkocht de familie 431 hectare van hun grondbezit in de Kampina aan Natuurmonumenten. Hiermee werd de basis gelegd voor het huidige natuurgebied dat inmiddels 1.600 hectare groot is.

Een belangrijk deel van Saris’ boek gaat over de rol van Van Tienhoven tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij rekent af met het te rooskleurige beeld van de manier waarop natuurbeschermers in ons land reageerden op de Duitse bezetters. Saris raadpleegde diverse bronnen, archieven en briefwisselingen. Tijdens zijn zoektocht kwam pijnlijke informatie naar boven. 
Saris benoemt de natuurbescherming in Nederland in die tijd als een soort eenmansbedrijf van Pieter van Tienhoven: hij was namelijk niet alleen betrokken bij Natuurmonumenten, maar ook bij andere (internationale) natuurbeschermingsorganisaties, de Nederlandse Vogelbescherming en De Hollandsche Molen. Die organisaties bracht hij eind jaren 1930 alle onder in zijn pand aan de Amsterdamse Herengracht. Pieters houding tegenover de bezetter noemt Saris pragmatisch en tamelijk kritiekloos. Zo is er de kille opstelling van Van Tienhoven bij het opstappen van Henri Polak, een Joods medebestuurslid van Natuurmonumenten. Polak protesteerde fel tegen de toetreding van NSB-er James van Hoey Smith tot het bestuur in 1936. Polak zag dit als ‘binnenwandelend fascisme’, maar Van Tienhoven koos partij voor Van Hoey Smith en liet Polak vallen. Daarnaast had Van Tienhoven actieve samenwerking met de Duitse bezetter: hun belangen bij houtproductie en jacht kwamen overeen met zijn visie op natuurbescherming en machtspositie. In 1941 werd hij door de hoogste SS-baas in Nederland aangesteld als hoofd van de natuur- en cultuurkamer. En dan is er nog zijn dubieuze rol bij de arrestatie van Joodse onderduikers in het Korenburgerveen in 1942. In dit gebied, dat grotendeels in bezit was van Natuurmonumenten, was met medeweten van de opzichter een barak gebouwd voor onderduikers. Twee andere opzichters van Natuurmonumenten ontdekten deze barak en deden aangifte, waarna de 21 Joodse onderduikers werden opgepakt en afgevoerd. Van Tienhoven legde de schuld bij de ‘onoplettende’ opzichter die had meegewerkt aan het onderduiken; deze man pleegde later zelfmoord.

Natuurmonumenten beschouwt Pieter van Tienhoven, samen met Jac. P. Thijsse, als een van haar belangrijkste grondleggers. Met name zijn financiële expertise en netwerk worden als cruciaal gezien voor de aankoop en bescherming van natuurgebieden.
Ook in Oisterwijk en omgeving wordt Pieter van Tienhoven geëerd. Zo werd de laan van Klein Speijck naar Groot Speijck in 1927 de Van Tienhovenlaan genoemd. Uit waardering voor zijn inzet voor het behoud van de bossen en vennen schonk het gemeentebestuur Oisterwijk in 1935 Van Tienhoven op zijn 60e verjaardag een stenen zitbank bij het Van Esschenven. Dit was een van zijn favoriete plekken in het gebied; hier was hij vaak te vinden met zijn hond Mona.
Hoekje van Tienhovenlaan, Oisterwijk. Foto. Maker: Foto Atelier Schreurs.
Datering: 1912-1932. Formaat: 16 x 23 cm. Vindplaats: O 18.2 / 920 (1) 
En de Kampina blijft eveneens onlosmakelijk verbonden met Pieter van Tienhoven. Na zijn overlijden op 5 mei 1953 werd, conform zijn testament, zijn as bijgezet in de Kampina, op een door hemzelf uitgekozen plek aan de Zandbergsvennen gemarkeerd met vier grote zwerfkeien.

Het is niet verwonderlijk dat het boek van Saris bij verschijnen nogal wat te weeg bracht, zeker bij vereniging Natuurmonumenten. Zij gaf aan door het boek meer besef en kennis te hebben gekregen van de historie van de natuurbescherming in Nederland. Maar ook dat het tegelijk vragen oproept en dat zij daarom een onderzoeksopdracht heeft uitgezet bij het NIOD naar Natuurmonumenten en vooral de rol van Pieter van Tienhoven gedurende de oorlogsjaren. Medio oktober 2025 moet een vooronderzoek afgerond zijn, aldus een online bron. Dit moet een inventarisatie van bronnenmateriaal opleveren, de (on)mogelijkheden van een vervolgonderzoek in kaart brengen en onderzoeksvragen formuleren.

Bronnen en verder lezen:

  • F. Bosscher e.a.: Piet van Tienhoven, 1875-1953: een biografische schets. 's-Graveland: Natuurmonumenten, 2015. Vindplaats: BRA W3 BOSS 2015
  • F. Saris: Rentmeester van nature: Pieter G. van Tienhoven 1875-1953. Gorredijk: Noordboek, 2024. Vindplaats: NGE A7 SARI 2024
  • J. van der Straaten e.a.: Kampina: geschiedenis en bescherming van een natuurmonument. Woudrichem: Pictures Publishers, 2024. Vindplaats: BRA W KAMP 2024

maandag 28 juli 2025

Van de Hel tot in de Tour en alles over TI-Raleigh

De maand juli staat voor alle wielerliefhebbers sinds jaar en dag in het teken van de Tour de France. Vandaar dat we in dit blog twee wielerboeken uitlichten. Twee boeken, sterk verschillend van inhoud en omvang. Het slotakkoord van Raleigh, verschenen in 2024, biedt in tekst en héél véél beeld een overzicht van de succesvolle wielerploeg die onder leiding stond van Peter Post. Deze vooral op Nederlanders gestoelde ploeg zorgde van 1974 tot 1983, met renners als Joop Zoetemelk, Hennie Kuiper, Johan van der Velde (uit Rijsbergen), Bert Oosterbosch (uit Eindhoven), Jan Raas en Gerrie Knetemann, voor een hausse aan aandacht voor én succesen in het wielrennen. Waarschijnlijk alles wat je over deze ploeg te weten wilt komen, vind je in dit bijna vijf kilo wegende boek (!) met 720 (!) pagina’s. En bovendien wordt veel van het beeldmateriaal voor het eerst gepubliceerd. Joop Holthausen heeft het allemaal bij elkaar gebracht. Alleen al het overzicht van alle renners die ooit voor TI-Raleigh gereden hebben, de resultaten in eendags- en etappekoersen waaraan de ploeg deelnam, de individuele resultaten van enkele grootheden en het enorme namenregister achterin het boek spreken tot de verbeelding. De tientallen korte en langere verhalen maken duidelijk hoe het doen en laten van een in 1974 schuchter begonnen ploeg in het decennium dat volgde het wielrennen voorgoed veranderde.

Het vuistdikke boek over de succesvolle wielerploeg

De biografie over de wielrenner
Jacques van Meer draagt de nieuwsgierig makende titel ‘Van de Hel tot in de Tour. De Kreukel komt uit zijn schulp’ en is geschreven door Jan van Oers. Het 172 pagina’s tellende boek is een eerbetoon aan een wielrenner die van 1973 tot 1986 in het peloton reed, de laatste zes jaar bij de profs. Het persoonlijk archief, met foto’s, krantenartikelen, licenties, affiches, medailles, rugnummers etc., bood uitstekende mogelijkheden voor een afwisselende illustratie van een carrière. De Hel waarvan in de titel van het boek sprake is, slaat niet op de beroemde Hel van het Noorden, de bijnaam van de voorjaarsklassieker Parijs-Roubaix. Het verwijst naar de Hel van de Pin, een koers die in 2025 voor de zeventigste (!) keer in en om Wouwse Plantage, de geboorteplaats van Jacques van Meer, verreden wordt. De verhalen over zijn zeges, maar ook de nederlagen, het blessureleed, de vriendschap met Gerrie Knetemann en zijn leven ná het wielrennen, maken dit boek tot een fraai persoonlijk document van een bescheiden renner die zijn bijnaam ‘De Kreukel’ te danken had aan zijn ‘gedrongen’ houding op de fiets.

Op de cover van Van de Hel tot in de Tour fietst Jacques van Meer (links) naast wielergrootheid Bernard Hinault

De hoofdpersoon van het boek was blij verrast toen de Brabant-Collectie zich bij hem meldde voor de aanschaf van dit boek. Hij mailde: “Na zes jaar LTS in het verleden, nu toch nog aan de universiteit beland – al is het dan via de achterdeur van de bibliotheek! Maar goed, elke renner kent z’n eigen parcours, en de mijne liep wat om. Dus ja, zet dat boek maar tussen de knappe koppen, dan ligt er tussen al die scripties tenminste ook één verhaal met spierpijn, zweet, koershumor en Brabantse veerkracht.”


Joop Holthausen en Jacob Bergsma, Het slotakkoord van Raleigh. [Rotterdam] 2024. Vindplaats: BRA H3 HOLT 2024

Jan van Oers, Van de Hel tot in de Tour : De Kreukel komt uit zijn schulp ; de biografie van Jacques van Meer in woord en beeld, 1958-2025. Wouwse Plantage 2025. Vindplaats: BRA H3 OERS 2025

maandag 7 juli 2025

Een hoeve met een intrigerende naam

Dat de Brabant-Collectie een unieke en rijke verzameling is, moge duidelijk zijn voor de lezers van ons blog. Hier tonen we immers graag onze meest fraaie bezittingen. Objecten die niet direct in het oog vallen, leiden vaak een meer verborgen leven. Maar ze kunnen op hun beurt onverwacht aanleiding zijn voor een aangename speurtocht door onze collectie.
Neem bijvoorbeeld onderstaande foto van Jan van Giersbergen. Deze afbeelding spreekt misschien niet meteen tot de verbeelding: een woonhuis, gelegen op een hoge oever, wat kale bomen en rechts twee boten in het water.
Hoeve 'De Dood' - Biesbosch. Foto, ontwikkelgelatinezilverdruk.
Maker: Jan van Giersbergen. Datering: 1950-1970. Formaat: 13,7 x 13,2 cm.
 Vindplaats: Giersb_NB_80. © Brabant-Collectie, Tilburg University
Het is hier niet zo zeer het beeld dat intrigeert, maar het opschrift van deze foto: Hoeve ‘De Dood’- Biesbosch. Voor een ieder met een gezonde dosis nieuwsgierigheid borrelt de vraag al snel op waar die naam vandaan komt. De foto zelf geeft, afgezien van genoemde tekst op de achterzijde, geen extra aanknopingspunten. Een snelle zoekactie op internet levert als resultaat dat het hier moet gaan om polder De Dood in de Brabantse Biesbosch. Blijft natuurlijk de prangende vraag waar die naam vandaan komt.

Kijkend naar de naamgeving van polders, dan is daar soms een zekere structuur in te vinden. Zo zijn er polders die eindigen op ‘waard’, ‘hoek’, ‘zand’ of ‘plaat’. Denk in het geval van de Biesbosch bijvoorbeeld aan Noordwaard, Jannezand en Toontjesplaat. Ook plant- en diernamen worden gebruikt: Palingsloot, Steurgat. Er zijn polders die herinneren aan de voormalige eigenaren, bijvoorbeeld Corneliapolder. En sommige namen (bijvoorbeeld Moordplaat) hinten op een meer duistere periode. Zou dat gelden voor ‘onze’ polder De Dood?
Online zijn enkele naamsverklaringen te vinden. Zo is er een anekdote die vertelt over een verdrietige boer met twee rivaliserende zoons in polder Boerenverdriet. Een ruzie tussen die twee liep uit de hand; de een stak de ander in polder Moordplaat met een hooivork in zijn rug. De gewonde man kon vluchten, maar stierf in de nabijgelegen polder De Dood. Een andere verklaring is dat de naam verwijst naar een koe die in de polder dodelijk werd getroffen door de bliksem. Verder schijnt in dit gebied ooit een familie gewoond te hebben met de naam 'Dood', 'Dodde' of 'Doede'. En dan is er nog de mogelijke correlatie met een eendenkooi. Het einde van de pijp van een eendenkooi wordt namelijk ‘de dood’ genoemd (denk aan de zegswijze ‘De pijp uit gaan’). Juist in deze polder bevond zich een van de grootste eendenkooien van de Brabantse Biesbosch. Ook Thomas Westerhout ziet hier de herkomst van de benaming van griendcomplex De Dood: “Een vreemd aandoende topografische naam, waarvan vrijwel zeker is dat die is ontleend aan het kooibedrijf en wel aan de benaming van het vang- of sterfhok.” (In: De tijd kent geen genade, 2020, pag. 19).


De polder heette overigens eerst Bloemplaat, maar dat leverde soms misverstanden op, omdat er zowel onder Drimmelen als onder Dussen een polder met die naam lag. Ten tijde van de kooiers begon de naam Bloemplaat te verwateren en kwam zowel in de volksmond als op papier de naam De Dood in zwang (Westerhout, 2020, pag. 19). Frank Saris stelt dat deze naam vanaf 1806 bekend is (F. Saris e.a.: De Biesbosch etc., 2021, pag. 83).


Naast kooikers waren vanaf de 15e eeuw tot in de jaren 1950 griendwerkers actief in de Biesbosch. De wilgentenen die ze kapten, hadden diverse toepassingen: vlechtwerk, oeverbeschoeiing, bezemstelen, meubels etc. Van Giersbergen legde het zware werk aldus vast.
Biesbos. Foto, ontwikkelgelatinezilverdruk. Maker: Jan van Giersbergen.
Datering: 1950-1970. Formaat: 13,2 x 17,9 cm.
Vindplaats: Giersb_NB_15. © 
Brabant-Collectie, Tilburg University
De werklui verbleven vaak een week in eenvoudige hutten in de Biesbosch, ver verwijderd van thuis. Een bekende uitdrukking uit die tijd was “Roeien tot de dood en verder op de zeilen”, en dat brengt ons weer bij polder De Dood. Online is te lezen: “De griendwerkers gingen ‘s maandags de Biesbosch in en kwamen er ‘s zaterdags weer uit. Dit betekende vaak zo’n drie uur roeien. Daarbij keek men naar het getijde, dat toen tussen de één en twee meter lag. In het staartje van de vloed werd van wal gegaan, waardoor men kon profiteren van het afgaand tij, om gemakkelijk diep de Biesbosch in de roeien. Ging men weer terug op zaterdag, dan profiteerde men van het opgaand tij om terug te varen. Er was een gezegde, dat in die tijd luidde: ‘Het is tobben tot de dood en dan zeilen’. De polder ‘De Dood’ lag ongeveer in het midden van de Biesbosch. Hiermee werd bedoeld, dat men tot vlak voor deze polder nog tegen de stroom in roeide, waarop het tij keerde en men het laatste deel op het getijde mee kon drijven. Kijk dus even op je kaart waar de polder ‘De Dood’ ligt.”
Een mooi aanknopingspunt om in onze kaartencollectie op zoek te gaan naar de polder met deze intrigerende naam.

Onze oudste kaart met vermelding polder De Dood is onderstaande uit 1842. Afgebeeld zijn de Biesbosch en Het Bergse Veld, een ondiepe binnenzee met droogvallende platen, ontstaan na de Sint-Elisabethsvloed van november 1421. Vóór die tijd lag hier de Grote of Zuid-Hollandse Waard: een uitgestrekt landbouwgebied tussen Geertruidenberg en Dordrecht, omgeven door een ringdijk en aangelegd in de 13e eeuw. Door een stormvloed bezweken diverse verwaarloosde dijken en stroomde het land vol water. Dorpjes werden verzwolgen, zo’n 3.000 mensen verdronken.
Nieuwe Kaart van het gedeelte der in 1421 verdronken Zuid Hollandschen Waard bekend
onder den naam van Biesbosch en Bergsche Veld.
 Lithografie. Maker onbekend. Datering: 1842.
Formaat: 37 x 43 cm. Vindplaats: Provincie Noord-Brabant / West / Biesbosch / 1842 (1) 
Op onderstaande uitsnede van deze kaart is te zien dat er in 1842 drie polders waren met het woord dood erin: de Beneden-dood of Bloemplaat, de Boven-dood of Moordplaat en de Nieuwe dood. In de tabel rechts staat dat bekading van de eerste twee polders plaats vond in 1813, en die van de Nieuwe dood in 1830. Op de Beneden-dood zijn een huis en een eendenkooi ingetekend. En op die plek staat nog steeds een huis, in de jaren 1950-1970 gefotografeerd door Van Giersbergen.
Uitsnede van: Nieuwe Kaart van het gedeelte der in 1421 verdronken Zuid
Hollandschen Waard bekend onder den naam Van Biesbosch en Bergsche Veld

De Werkendamse notabelen Gerard van Houweninge en zijn schoonzoon Bastiaan Verheij van den Boogaard kochten in 1813 polder de Bloemplaat. Op het moment van aankoop waren hier nog geen grienden, maar een twintigtal jaar later waren al tientallen hectares aangeplant. Rond 1916 was de polder nog verder gecultiveerd, zoals te zien is op onderstaande uitsnede van een kaart uit dat jaar.
Uitsnede van een kaart van de Biesbosch. Lithografie. Maker onbekend. Datering: 1916.
Formaat gehele kaart: 25 x 41,5 cm. Vindplaats: Provincie Noord-Brabant / West / Biesbosch / 1916 (1)
In 1851 kocht Gijsbert van Tienhoven (1801-1864) - gehuwd met Klasina Christina van den Boogaard (1806-1864) – van zijn oom Bastiaan de Bloemplaat of Beneden-Dood plus de aangrenzende polder Nieuwe Dood. Overigens bezat aannemer Gijsbert nog veel meer grond in de Biesbosch en het Land van Heusden en Altena. Gijsbert en Klasina waren de grootouders van onder andere Pieter G. van Tienhoven (1875-1953). Hij werd zelfbenoemd rentmeester van de eigendommen van de Van Tienhovens in de Biesbosch. Pieter was daarnaast medeoprichter, bestuurslid en penningmeester van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland. Anders dan natuurbeschermer Jac. P. Thijsse, de initiator van Natuurmonumenten, was Pieter vooral de financiële strateeg die gespitst was op uitbreiding van het grondbezit van de vereniging. Frank Saris geeft in zijn boek Rentmeester van nature (2024) een interessante uiteenzetting over deze man en het karakter van natuurbescherming begin 20e eeuw. Maar daar gaan we in een van de volgende blogberichten nader op in. Uiteindelijk was familie Van Tienhoven ruim 99 jaar lang eigenaar en uitbater van deze polder. De Tilburgse aannemer J.G. Heijnen kocht in 1950 alles op en zette de exploitatie van de grienden voort, maar slechts voor acht jaar. In 1958 werd Staasbosbeheer de nieuwe eigenaar, en dat is nu nog steeds zo.
Dankzij een eigenzinnige medewerker van Staatsbosbeheer werd de polder een natuurontwikkelingsgebied avant-la-lettre. Consulent Wil Thijsen ging na een storm in 1962 namelijk tegen de gevestigde mores in. Een groot gat was in de dijk van De Dood geslagen. Thijsen stond voor de keuze: dure herstelwerkzaamheden laten verrichten of niks doen. Hij koos expliciet voor het laatste en daarmee werd de eerste ontpoldering in Nederland een feit. Het getij kreeg vrij spel en het water kon vrij in en uit de polder stromen: De Dood was een zogenaamde rijdende polder geworden. Dit bleek een gouden zet voor de natuur, want de vogelstand kende een explosieve toename. Maar Thijsen kreeg voor zijn ‘nalatigheid’ een officiële berisping. Later kwam men tot het inzicht dat ruimte geven aan de natuur juist kan leiden tot waardevolle ontwikkelingen. Polder De Dood is mede dankzij Wil Thijsen een belangrijk natuur- c.q. vogelreservaat geworden.

Een andere naam die niet onvermeld mag blijven in het kader van deze polder is die van Dirk Fey. Deze vogel- annex boswachter trad in 1965 in dienst bij Staatsbosbeheer en werkte hier ruim 43 jaar. Samen met zijn gezin betrok hij het huis op polder De Dood, hieronder ingetekend op een waterkaart van de ANWB.
Uitsnede van: Biesbosch ANWB Waterkaart. Kleurenoffset. Uitgever: ANWB. Datering: 1977.
Formaat: 60,5 x 76 cm. Vindplaats: Provincie Noord-Brabant / West / Biesbosch / 1977 (1)
In De tijd kent geen genade (Westerhout, 2020) staan twee foto’s van het huis op De Dood (pag. 266 en pag. 264). Westerhout schrijft dat het oorspronkelijk huis uit 1826 door een brand werd verwoest in 1915. Op dezelfde plek werd dat jaar een nieuw huis gebouwd. In 1939 volgde een grote verbouwing, waarbij onder andere een piramidevormig dak werd aangebracht. In 1988 werd wederom verbouwd, waarbij de buitendeur werd verplaatst van de zuidelijke naar de noordelijke gevel.

Een laatste speurtocht in onze kaartencollectie levert onderstaand juweeltje op. F.W. Michels maakte deze kaart in 1973 in opdracht van N.V. Waterwinningsbedrijf Brabantse Biesbosch. Het bedrijf wilde op 13 augustus 1974, de dag van de officiële ingebruikname van de spaarbekkens, laten zien hoe de Biesbosch erbij lag vóór de aanleg van die bekkens. Naast de kaart verscheen het boekwerkje De Biesbosch, waarin Michels een gedetailleerde toelichting geeft op zijn werk. De kaart blinkt uit in detaillering: namen van polders en boerderijen, vermeldingen van de talrijke eendenkooien, fraaie sierletters, een gravure van een geschilderd tweeluik, de gemeentewapens van omliggende plaatsen, en dat alles omlijst met 156 miniatuurtjes van planten, dieren en andere zaken uit de Biesbosch. De liefhebber kan hier veel kijkplezier aan beleven.
De Biesbosch tussen Nieuwe Merwede, Amer en Land van Heusden en Altena.
Gekleurde fotolithografie. Maker: F.W. Michels. Formaat: 67 x 92 cm. Datering: 1973.
Vindplaats: Provincie Noord-Brabant / West / Biesbosch / 1973 (1)
Hier en daar staan korte toelichtende tekstjes op de kaart. Zo ook bij ‘onze’ polder: De Dood Ao. 1813. Dijkbreuken dec. 1962. Sindsdien “rijdende polder”, en staatsnatuurreservaat, tezamen met de Vloedbossen, omsloten door Binnen- en Buitenkooigat, Gat v.d. Slek, en Gat v.d. Turfzak.
Uitsnede van: De Biesbosch tussen Nieuwe Merwede, Amer en Land van Heusden en Altena
Tot zover de duik in onze collectie, en dat alles naar aanleiding van een foto met een intrigerend opschrift. De Brabant-Collectie herbergt nog veel meer informatie over de Biesbosch, dus een bezoek aan ons is zeker de moeite waard. Digitaal kan dat uiteraard ook: zoeken op Biesbosch in BCfinder levert een schat aan informatie op.

Bronnen en verder lezen:
  • K. Mennen: Natuurbeschermers: een politieke gescheidenis van de natuurbeschermingsbeweging (1930-1960). Hilversum: Verloren, 2025. Vindplaats: NGE W3 MENN 2025
  • F.W. Michels e.a.: De Biesbosch. 's-Gravenhage: Mouton; Rotterdam: Waterwinningbedrijf Brabantse Biesbosch, 1974. Vindplaats: CBM B 02027
  • F. Saris e.a.: De Biesbosch: na zes eeuwen, land van het (weer) levende water. Woudrichem: Pictures Publishers 2021. Vindplaats: BRA W SARI 2021
  • F. Saris: Rentmeester van nature: Pieter G. van Tienhoven 1875-1953. Gorredijk: Noordboek, 2024. Vindplaats: NGE A7 SARI 2024
  • T. Westerhout: De tijd kent geen genade: zes eeuwen werken en wonen in en rond de Biesbosch: bevochten water, herwonnen land en de verdwenen polders in de Zuidwaard. Werkendam: De Angelot, 2020. Vindplaats: BRA Y WEST 2020
  • Online resource: West-Vlaamse Intercommunale Dienstverlenende Vereniging: Wilgenkartering in de Brabantse, Sliedrechtse en Dordtse Biesbosch 2012-2013. Uitgave april 2014. Klik hier.
  • W. van Wijk: Het Biesbosch boek. Zwolle: Waanders, 2009. Vindplaats: BRA W4 WIJK 2009
  • W. van Wijk: Historische atlas van de Biesbosch: zes eeuwen Biesbosch in 79 kaarten. Zwolle: WBOOKS, 2021. Vindplaats: BRA Z4 WIJK 2021

donderdag 26 juni 2025

Het boerenleven. Zien met hart en ogen: Martien Coppens (1908-1986)

Zaaier. Eindhoven (omgeving Eckart), circa 1930-1935.
(Foto: Martien Coppens. © Nederlands Fotomuseum, Rotterdam | Brabant-Collectie, Tilburg University)
Veertig jaar na het vertrek van Vincent van Gogh uit Nuenen startte Martien Coppens in 1922 met het fotograferen van het landschap, het leven en werken op het platteland en de mensen uit de Kempen en de Peel.
Coppens was de oudste zoon van een klompenmaker uit Lieshout. Tijdens zijn middelbare schooltijd raakte hij gefascineerd door fotografie. Na zijn studie aan de Bayerische Staatslehranstalt für Lichtbildwesen in München opende Martien Coppens in 1932 een portretatelier en fotozaak in Eindhoven. Coppens wordt wel de beeldhouwer onder de fotografen genoemd. Kenmerkend is zijn beheersing van de techniek: hij was een meester in het doordrukken en tegenhouden bij het vergroten. Hij wilde “licht-rhythme” bereiken: de verdeling van licht-donker. Hij dankte zijn bekendheid vooral aan zijn foto’s van Brabantse boerenkoppen, waarvoor hij veel verder ging dan enkel het maken van een portret. In beeldreeksen van twee tot soms wel tien foto’s van dezelfde persoon trachtte Coppens door te dringen tot “het wezenlijke in de mens… de echtheid”. Coppens keek als fotograaf naar zijn onderwerpen met hart en ogen. 
Martien Coppens liet een indrukwekkend fotografisch oeuvre na, een immense productie van zeventig fotoboeken en talrijke tentoonstellingen in binnen- en buitenland. De geselecteerde foto’s op deze tentoonstelling tonen een sterke verwantschap met de schilderijen, tekeningen en schetsen van Van Gogh. Coppens legde het boerenleven, de huisnijverheid en de mensen vast, zoals Van Gogh ze gezien zou kunnen hebben.
Dit beeldverhaal toont het boerenleven, een geliefd onderwerp voor zowel Van Gogh als Coppens. Door het ploegen en zaaien bereidde men in maart het land voor op het naderende groeiseizoen. Het maaien en binnenhalen van het koren gebeurde in juli en augustus. Beide kunstenaars verbeeldden veelvuldig boeren en boerinnen die ploegen, zaaien, spitten, aardappels rooien, maaien, binden en oogsten. Maar ook het schaften werd vastgelegd.

“Zoo men van verweerde koppen kan spreken, dan hier. De zware arbeid waarin, krom als de bikkels en de dennen, de zwoeger naar de aarde buigt, de wind, de regen en de felle zon, zij boetseerden dit gelaat.”  (Antoon Coolen: Rond de Peel, 1937)

Ploegen en zaaien. Nuenen, circa 1935-1940.
(Foto: Martien Coppens. © Nederlands Fotomuseum, Rotterdam | Brabant-Collectie, Tilburg University)

Geknielde vrouw rooit aardappelen. Eindhoven (omgeving Eckart),1940.
(Foto: Martien Coppens. © Nederlands Fotomuseum, Rotterdam | Brabant-Collectie, Tilburg University)

Boer Nard Vogels en anderen schaften tijdens de oogst.
Eindhoven (omgeving Vlokhoven), circa 1935-1940.
 
(Foto: Martien Coppens. © Nederlands Fotomuseum, Rotterdam | Brabant-Collectie, Tilburg University)

Het binnenhalen van de oogst. Omgeving Eindhoven, circa 1940.
(Foto: Martien Coppens. © Nederlands Fotomuseum, Rotterdam | Brabant-Collectie, Tilburg University)
De fototentoonstelling was eerder te zien tot 14 september, maar is wegens succes verlengd tot 20 oktober 2025 (in het Van Gogh Village Museum, Berg 29, 5671 CA Nuenen).

Deze bijdrage van Emy Thorissen is eerder gepubliceerd in het tijdschrift In Brabant, jg. 16, nr. 2 (juni 2025), p. 44-55. Bekijk de pdf van het beeldverhaal.