Voor het juninummer van het tijdschrift In Brabant doken Jeroen Arts, Arnoud-Jan Bijsterveld en Emy Thorissen in de beeldbanken van diverse Brabantse archieven en erfgoedinstellingen en stelden een beeldverhaal over molens in onze provincie samen.
Op 13 en 14 mei vond in Nederland voor de vijftigste keer Nationale Molendag plaats. Van de ongeveer twaalfhonderd molens in Nederland staat zo’n tien procent in Noord-Brabant, een fractie van wat er ooit heeft gestaan.
Tijdens de agrarische expansie in de elfde en twaalfde eeuw deden water- en windmolens hun intrede in de Nederlanden: de oudste vermeldingen van windmolens in Vlaanderen dateren uit die tijd. In cijnslijsten en oorkonden uit Noord-Brabant vinden we de eerste watermolens terug, zoals die van Stipdonk op de Aa bij Lierop, vermeld in 1179. De eerste West-Europese windmolens waren zogeheten standerd- of kastmolens, die graan tot meel maalden. In de eeuwen daarna volgden tal van technische verbeteringen, zoals een draaibare kap die het mogelijk maakt de wieken naar de wind te draaien. In de late middeleeuwen werden de eerste molens gebouwd in (bak)steen, aanvankelijk als rechtopgaande torenmolens, later taps toelopend. De oudste stenen molen van Nederland staat in Zeddam en dateert van voor 1441. Een unieke molen is de getijdenmolen in Bergen op Zoom, aangedreven door eb en vloed en gebouwd rond 1500.Wind- en watermolens vervulden tal van functies: het waren vooral korenmolens. Daarnaast werden ze gebruikt om hout te zagen, uit zaden olie te slaan en graan of rijst te pellen. Watermolens dienden ook voor het vollen van wollen stoffen en het pletten van lompen voor papierfabricage. Voor het droogmalen van polders werd aanvankelijk de kleine wipmolen gebruikt. In het Land van Altena vinden we nu nog verschillende poldermolens. In havens, op boerderijen en in ambachtelijke werkplaatsen stonden tred- of rosmolens, waarbij de aandrijvingskracht werd geleverd door een paard of een ezel. Tijdens de belegering van ’s-Hertogenbosch in 1629 zette het Staatse leger rosmolens in om de geïnundeerde omgeving van de stad droog te leggen en haar zo tot overgave te dwingen. In de twintigste eeuw werden voor afwatering en irrigatie ook het metalen Bosmanmolentje (met vier wieken en de kenmerkende windvaan) en de veelbladige ‘Amerikaanse’ molens ingezet. Nu worden sommige watermolens ingezet als krachtcentrale, zoals de voormalige Volmolen in Waalre. Die wordt op dit moment omgebouwd naar een elektriciteitsproductie van 130 duizend kilowattuur per jaar, genoeg voor veertig gezinnen.
Onze provincie moet honderden wind- en watermolens hebben geteld, maar de introductie van de elektro- en benzinemotor vanaf het begin van de twintigste eeuw maakte ze overbodig. Oorlogsgeweld en de kanalisatie van beken en rivieren deden de rest. Molens werden omgebouwd, gesloopt of raakten in verval. Zo zijn op Noord-Brabantse rivieren en beken slechts twaalf van de oorspronkelijk tientallen watermolens bewaard gebleven, vooral in Zuidoost-Brabant. Van Gogh legde verschillende hiervan vast. Na jarenlange verwaarlozing verdwenen ze zelfs nog in de jaren tachtig, net als sommige windmolens. Een bijzondere en fraai herstelde combinatie is de wind- en watermolen van Kilsdonk, onder Heeswijk-Dinther. Qua functie zien we de meest uiteenlopende combinaties: de Opwettense watermolen onder Nuenen diende in de loop van de eeuwen als korenmolen, oliemolen, volmolen, pelmolen, houtzaagmolen en ter aandrijving van de machines in een meubelmakerij.Noord-Brabant telt nu nog zo’n 117 complete windmolens. Her en der staan de rompen van voormalige windmolens. Op verschillende websites worden de Noord-Brabantse molens beschreven en onderscheiden naar type en functie. Een veel voorkomend type is de belt- of bergmolen, gebouwd op aarden heuvels, om zodoende de wieken vanaf de grond te kunnen kruien. Om nabij bebouwing en steden meer wind te kunnen vangen, moesten windmolens namelijk steeds hoger worden. In de heuvel werd aan twee zijden een doorgang gemetseld, waardoor wagens de molen kunnen in- en uitrijden om te laden en te lossen. Stellingmolens zijn zo hoog dat de wieken niet, zoals bij een zogenoemde grondzeiler, vanaf de grond bediend kunnen worden maar vanaf een stelling of omloop rond de molen. In Noord-Brabant zien we ze op verschillende plaatsen, soms op of nabij vestingwallen. Op de wallen van ’s-Hertogenbosch stonden in de zestiende eeuw wel zeventien molens; de laatste werd in 1939 gesloopt. Bij de reconstructie van de vesting van Heusden in de jaren zeventig werden juist drie standerdmolens herbouwd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten