Officivm Beatæ Mariæ Virginis [...]. Antverpiæ, 1622 Vindplaats: CBC TFH B 6888 |
De grote gravures meten 170 x 115 mm, de kleine 74 x 114 mm. De kleine gravures plaatsen Maria in een opmerkelijk huiselijke, bijna ontroerende sfeer. Van de grote gravures zijn in het bijzonder die van Maria’s dood en ten hemelopneming van een uitzonderlijke schoonheid.
Het voorwerk bevat drie kleine gravures, waarvan de tweede en de derde herhaald worden op p. 153 respectievelijk p. 341. De gravure op p. 22 is overgeplakt met het frontispice (166 x 117 mm) uit Anton Ginthers Currus Israel (Augsburg 1726). Dat is jammer en ook tamelijk onbegrijpelijk, omdat het frontispice van G.H. Schifflin lang niet zo mooi is als de onderliggende gravure van Karel van Mallery. Overigens bezit de UB Tilburg twee exemplaren van Currus Israel en het zou wel heel bijzonder zijn als in één van beide exemplaren het frontispice ontbreekt.
In het Officie is niet alleen de tekst gedrukt in twee kleuren, ook veel van de initialen zijn gedrukt in rood en zwart. Zij zijn dus, net als de tweekleurige bladzijden, twee keer door de drukpers gegaan. Meerkleurige tekst kon immers niet in één drukgang op papier gezet worden. Veel bladen zijn zelfs drie keer door de drukpers gegaan, aangezien veel van de kopergravures te vinden zijn op bladzijden met tekst. Tekst, hoogdruk, en gravures, diepdruk, konden alleen in aparte drukgangen worden geproduceerd. Voor de boekdrukker is dit fraaie Officie dus een bijzonder arbeidsintensieve klus geweest.
In het Officie is niet alleen de tekst gedrukt in twee kleuren, ook veel van de initialen zijn gedrukt in rood en zwart. Zij zijn dus, net als de tweekleurige bladzijden, twee keer door de drukpers gegaan. Meerkleurige tekst kon immers niet in één drukgang op papier gezet worden. Veel bladen zijn zelfs drie keer door de drukpers gegaan, aangezien veel van de kopergravures te vinden zijn op bladzijden met tekst. Tekst, hoogdruk, en gravures, diepdruk, konden alleen in aparte drukgangen worden geproduceerd. Voor de boekdrukker is dit fraaie Officie dus een bijzonder arbeidsintensieve klus geweest.
Een latere bezitter van dit gebedenboek heeft teksten uit andere werken in de kneep van enkele katernen geplakt, zoals het gedicht ‘Zij is Onze Moeder’ uit 1875 van de in vergetelheid geraakte B.H. Pierson en p. 265-272 uit L. Neesens, Supplementum Theologiæ, dl. 2 (Mechelen 1758). Van Neesens boek bezit de UB Tilburg twee exemplaren en ook hier zou het opmerkelijk zijn als in een van de twee exemplaren nou net die pp. 265-272 ontbreken.
Dit Officie is in 1629 gebonden in geitenleer over houten platten met vergulde sneden en één forse messing sluiting. De letters die de eigenaar van de boekband aanduiden, konden nog niet worden verklaard: I.P.A. BIK: D.IN.H. De laatste eigenaar, voor het Officie in de UB Tilburg belandde, was het Grootseminarie Haaren. Hoewel platten en het boekblok tamelijk aangetast zijn door boekwurmen, blijft het hoe dan ook een prachtig, luxe gebedenboek. De UB Tilburg bezit overigens vijf Officiën van Maria, drie gedrukt in Antwerpen (1622, 1662 en 1700), één gedrukt in Keulen (1674) en één gedrukt in Maastricht (1731).
Dit Officie is in 1629 gebonden in geitenleer over houten platten met vergulde sneden en één forse messing sluiting. De letters die de eigenaar van de boekband aanduiden, konden nog niet worden verklaard: I.P.A. BIK: D.IN.H. De laatste eigenaar, voor het Officie in de UB Tilburg belandde, was het Grootseminarie Haaren. Hoewel platten en het boekblok tamelijk aangetast zijn door boekwurmen, blijft het hoe dan ook een prachtig, luxe gebedenboek. De UB Tilburg bezit overigens vijf Officiën van Maria, drie gedrukt in Antwerpen (1622, 1662 en 1700), één gedrukt in Keulen (1674) en één gedrukt in Maastricht (1731).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten