Uit: Pieter Verbruggen, Journaal van een Reys na Breda en ’s-Bosch tot het verpagten der tienden, 1767 Handschrift Vindplaats; KHS B 89 |
In de zeventiende-eeuwse Franse barok met de torenhoge pruiken en het lange silhouet was het hof van Versailles bepalend op modegebied. In de achttiende eeuw gold dit ook, maar we zien dat na de dood van Lodewijk XIV in 1715 de vrouwenkleding losser en de lijnen vloeiender worden. Het kledingsilhouet voor zowel man als vrouw kreeg een horizontaal accent en liep uit in de breedte. We zien dit bij de japonnen van de beide vrouwen in het Mastbos. Zij dragen een ‘robe à la franҫaise’, vergelijkbaar met deze afbeelding. Met behulp van heupkussens van hoepels of baleinen (‘paniers’) werden de rokken horizontaal gedrapeerd. Dergelijke japonnen hadden een vierkante halslijn en waren open. Dat wil zeggen dat de rok aan de voorzijde een opening had, waardoor de onderrok zichtbaar was. Het lijfje was voorzien van een V-vormige opening. De mouwen liepen door tot ongeveer de elleboog. De hemdsmouw, rijkelijk afgezet met aangerimpelde stroken kant (‘engageantes’), kwam daaronder tevoorschijn (zie hieronder de dame bij A en B). Het was chic om zowel bij de manchetten, de halslijn en het kapje hetzelfde kant toe te passen. Vanaf 1770 gingen de vrouwenkapsels sterk de hoogte in en werden de paniers vervangen door de cul de paris, waarmee de achterzijde van de japon omhoog werd gebracht.
De dame links op de afbeelding in het Mastbos draagt een fichu. Dit is een vierkante halsdoek van mousseline, linnen of zijde, die dubbelgevouwen over de schouders werd gedragen. Zij draagt een puntig kapje. De dame rechts draagt een hoed met decoratie en een donkere mantel over haar jurk. Zij heeft een waaier in haar handen. De vouwwaaier is in de loop van de achttiende eeuw een onmisbaar attribuut geworden voor de vrouw. Het bood de jonge vrouwen veel extra uitdrukkingsmogelijkheden, doordat met de verschillende standen van de waaier allerlei boodschappen konden worden overgebracht. Een gesloten waaier aan een gestrekte arm betekende bijvoorbeeld 'U kunt gaan'. Eind zeventiende eeuw waren de waaiers kleiner dan het hier getoonde exemplaar. Tegen het einde van de achttiende eeuw wordt de waaier meer en meer vervangen door een parasol. In Nederland werden waaiers verkocht door ivoordraaiers, op kermissen en jaarmarkten of in galanteriewinkels en in ‘Franse’ winkels.
De drie mannen hebben op hun hoofd een driepuntige steek (tricorne). Verder dragen zij een rokjas tot knielengte, daaronder een vest met een overdaad aan kant bij de halsopening, een kniebroek, kousen en schoenen.
Uit: Pieter Verbruggen, Journaal van een Reys na Breda en ’s-Bosch tot het verpagten der tienden, 1767 Handschrift Vindplaats; KHS B 89 |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten