Merel in: C. Nozeman, M. Houttuyn, C. Sepp, J.C. Sepp: Nederlandsche vogelen volgens hunne huishouding, aert en eigenschappen beschreeven KOD 041 G 01 |
De merel, behorend tot de familie van de lijsters, is tegenwoordig de meest algemene broedvogel van ons land. Vrijwel iedereen kent deze zangvogel, omdat hij in veel van onze tuinen voorkomt.
In Nozeman’s tijd lag dat nog iets anders:
“De Merel mag een inbooreling genoemd worden, want hy wordt jaerlyks gebroed in sommigen onzer bosschen, dikwils in onze griendten, en meest aen de slootkanten op de koppen van geknotte Willigenstooven.”
Van oorsprong zijn merels schuwe bosvogels, die vanwege hun zang als kooivogel geliefd en bekend waren. Sinds ze de menselijke omgeving als broedgebied hebben verkend en zich hieraan hebben aangepast, is hun aantal sterk toegenomen.
Nozeman geeft een fraaie beschrijving van het broedgedrag en het nest van de merel:
“De Merels broeden van alle onze vogelen de vroegsten in het voorjaer: Hiervan komt het, dat de eerste jongen nu en dan door de koude sneuvelen. In den Zomer broeden zy nog eens. Hunne Eijeren zyn, ieder broedsel, van 3 tot 5 in getal. Dezelven zyn groenachtig en flaeuwbruin gespikkeld. Hunne Nesten zyn vry diep, en bestaen uit fyne vezelen van wortels, het zagtste mos, en verkenshaeiren, van binnen in den omtrek zeer konstig digt gestreeken of samengehecht met kley, doch dan weer, opdat de Eijeren tegen dien harden wand niet te bersten stooten zouden, behangen met een zagt overkleedsel van ’t fynste haeir en van kleine vedertjes: Van onderen is het nest niet geplakt, zoodat het water welk ‘er in komt altoos weg kan loopen.”
Nozeman besluit zijn verhaal met een verklaring van de Latijnse naam (Turdus merula) voor merel:
“De Merel vliegt en aest alleen: Waervan Varro en Festus de benaeming van Merula uit het Latynsche mera, d.i. Eenlyke, afgenomen hebben.”
Vindplaats: KOD 041 G 01
Geen opmerkingen:
Een reactie posten