Gekraagde roodstaart in: C. Nozeman, M. Houttuyn, C. Sepp, J.C. Sepp: Nederlandsche vogelen volgens hunne huishouding, aert en eigenschappen beschreeven KOD 041 G 01 |
Was de Gekraagde roodstaart in de tijd van Nozeman nog een algemeen voorkomende vogel, tegenwoordig lopen de aantallen terug, met name in cultuur- en loofbos. Deze vogel profiteert niet van natuurlijk bosbeheer: de kapvlaktes uit de tijd van het kaalkapsysteem in de bosbouw waren namelijk een prima habitat voor de Gekraagde roodstaart.
De vogel is een zomergast in ons land. Nozeman schrijft:
"Men ontmoet al by tyds in de Lente, en den geheelen Zomer door, dit sierlyk Vogeltje allerwege, zoowel in onze tuinen, als in onze boschen, en in het laeger griendtgeboomte... Deeze vogeltjens leeven van Insekten, en koomen by ons niet te voorschyn, dan wanneer 'er voorraad van dit aes begint voor den dag te koomen. Nergens vind ik 'er meerder dan in de griendten; in dewelken het, gelyk men weet, doorgaends krielt van bloedeloos gedierte."
De winter brengt hij door in tropisch Afrika.
Het mannetje met zijn oranjerode borst, zwarte keel en witte voorhoofd is een opvallende verschijning. Het vrouwtje is minder uitbundig getekend met haar grijsbruine rug en beige onderzijde. Hierdoor kan zij makkelijk verward worden met het vrouwtje Zwarte roodstaart. Zowel mannetje als vrouwtje Gekraagde roodstaart hebben een roestbruine, voortdurende trillende staart. De Latijnse naam, Phoenicurus phoenicurus, betekent purperstaart.
Nozeman noemt ook nog enkele namen die in zijn tijd in omloop waren:
"Uit hem leeren wy de reden, waerom men deezen vogel in Pruissen den Biggenlocker heet; t.w., van wegens de overeenkomst zynes geluids, ten tyde als hy vederkrygende jongen heeft, met dat geluid welk de boeren maeken als zy hunne biggen tot den trog roepen. In sommige streeken geeft men hier te lande aen dit vogeltje den niet genoeg bepaelenden naem van Bastaerd-Nachtegaeltje."
Vindplaats: KOD 041 G 01
Geen opmerkingen:
Een reactie posten