Over mij

Mijn foto
De Brabant-Collectie is in 1837 in 's-Hertogenbosch opgericht door het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant en wordt sinds 1986 beheerd door de bibliotheek van Tilburg University

maandag 22 december 2025

De Bestedeling : een schrijnende geschiedenis

“Kinderveiling”, het klinkt als een verzinsel om als twijfelachtig opvoedkundig afschrikmiddel te dienen. “Als je nu niet luistert, brengen we je naar de kinderveiling!”. Maar helaas is er niets fictioneel aan deze term. Het verwijst naar een praktijk waarin zogenaamde bestedelingen, meestal weeskinderen, uitbesteed werden aan particulieren, wat soms gebeurde doormiddel van een heuse veiling. De geschiedenis van deze bestedelingen wordt uitgebreid beschreven door Menno Lanting, in zijn boek De Bestedeling. De geschiedenis van kinderveilingen in Nederland.

Het systeem van bestedelingen bestond in Nederland van de 17de eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog. Lanting laat zien hoe de praktijk hiervan was ingebed in de Nederlandse samenleving van die tijd. Door grote armoede nam de druk op weeshuizen en armenzorginstellingen toe. Het was simpelweg niet mogelijk alle behoeftigen op te vangen. Het besteden van deze mensen, ofwel ze voor een klein bedrag elders onderbrengen, moest deze druk verlichten. Daarbij kwam men tot het houden van openbare veilingen van kinderen, ouderen en mensen met een beperking. Bij het veilen van deze mensen ging het niet om de hoogste bieder, maar in feite juist om de laagste. Dat wil zeggen, degene die tegen een zo laag mogelijke vergoeding de bestedeling op wilde nemen, won de veiling. 

Hoewel het gezin of tehuis dat de bestedeling opnam de verplichting had goed voor het kind te zorgen, liet de praktijk een grimmig beeld zien. Het opnemen van deze kinderen draaide vaak meer om het gewin van degene die de bestedeling opnam, dan om het welzijn van het kind zelf. Vaak werden deze kinderen gezien als goedkope arbeidskrachten en wachtte hen een zwaar leven, waarin verwaarlozing en mishandeling  geen uitzondering waren. Hoewel er vanuit onder andere intellectuele en religieuze kringen zorgen werden geuit over het lot van deze bestedelingen, bleef de praktijk weerbarstig. Veranderingen die het welzijn van weeskinderen moesten verbeteren kwamen slechts langzaam op gang en waren aanvankelijk beperkt. Pas halverwege de twintigste eeuw werd armenzorg geprofessionaliseerd met meer oog voor het belang van de hulpbehoevende zelf.

Menno Lanting, De bestedeling. De geschiedenis van kinderveiling in Nederland (S2uitgevers, Baarn, 2025)

Het vertrekpunt voor Lanting’s boek is zijn eigen familiegeschiedenis. Zijn overgrootmoeder Geesken Staal  werd in 1877 op vijfjarige leeftijd wees toen haar beide ouders overleden aan de vlektyfus. De kinderen Staal werden als bestedeling ondergebracht bij verschillende gezinnen. Geesken kwam op een boerderij terecht waar haar jaren van hard werken wachtten. Het verhaal vormde de basis voor Lanting om in de geschiedenis van de bestedelingen en kinderveilingen in geheel Nederland te duiken.

Hierbij komt ook Noord-Brabant meerdere keren aan bod. Zo noemt de auteur Sint-Oedenrode, waar alleen al in 1820 zeventien kinderen en ouderen op bovenstaande manier werden geveild. Veel kinderen kwamen als bestedeling terecht in boerengezinnen. Ook werden kinderen uitbesteed aan fabrieken, bijvoorbeeld in Tilburg met zijn levendige textielindustrie, waar jonge kinderen welkome goedkope arbeidskrachten vormden.

Naast dat bestedelingen vaak hard moesten werken, kwamen ze er vaak ook bekaaid af waar het onderwijs betrof. Soms lag dit aan de pleegouders, maar er waren ook scholen die deze kinderen discrimineerden. Zo weigerde een school in Breda Amsterdamse bestedelingen, vanwege hun vermeende slechte invloed op de andere kinderen. In Megen werden pleegkinderen juist gebruikt om het leerlingenaantal aan te vullen, en zo aan een minimum aantal te voldoen. Wederom een beslissing waarbij niet het belang van het kind voorop stond.

In sommige gevallen was er sprake van zware mishandeling, zoals bij pleegmoeder Mina uit Megen. De zusjes Annie en Everdine waren in 1935 bij haar in huis geplaatst voor een vergoeding van 35 cent per kind per dag. Beide meisjes werden door Mina mishandeld tot aan inwendige bloedingen toe en moesten uiteindelijk in de rechtbank tegen hun pleegmoeder getuigen; ze waren toen pas negen en zes jaar oud. Ook twee eerdere pleegkinderen van Mina getuigden tegen haar. Deze jongens waren eerder bij Mina weggehaald en zeiden dat hun overplaatsing voelde alsof ze “uit de hel en in de hemel waren gekomen”.

Overigens kwamen niet alleen wezen in het systeem van bestedelingen terecht, soms konden of wilden ouders niet meer voor hun kinderen zorgen. Zo vertelt Lanting het verhaal van Hendrik de Wit die, nadat zijn vrouw was overleden en hij was hertrouwd, de zorg voor zijn vier kinderen teveel geworden vond. Hij liet zijn kinderen daarom aan het armenbestuur van Breda over met een briefje met daarop: “doe ermee wat je wilt, ik heb er geen eten voor”. Dit gedrag bleef niet onbestraft en Hendrik kreeg vier maanden gevangenisstraf voor het verwaarlozen van zijn kinderen. Hij wist hier echter aan te ontkomen door samen met zijn nieuwe vrouw te vluchten, waarbij hij zijn kinderen wederom aan hun lot overliet. Deze kinderen hadden het geluk dat ze uiteindelijk door familie werden opgevangen en hun het lot van de bestedelingen bespaard bleef in tegenstelling tot vele anderen.

Door de vele verhalen van individuele bestedelingen weet Menno Lanting deze mensen een gezicht te geven. De auteur heeft hierbij niet alleen oog voor de bestedeling zelf, maar ook voor de context waarin hun vaak schrijnende lot tot stand kon komen. Hij laat zien hoe de maatschappij worstelde met de zorg voor arme, kwetsbare groepen. Met zijn boek werpt Lanting licht op een deel van de geschiedenis dat veel mensen waarschijnlijk nog niet bekend was, maar dat het meer dan waard is om verteld te worden. 

Vindplaats: NGE S3 LANT 2025

woensdag 17 december 2025

Al zingend van deur tot deur

Nieuwe publicatie en vernieuwde website brengen bedelzangtradities in de Kempen en Noord-Brabant tot leven.

Je kent ongetwijfeld Driekoningen zingen of Halloween, maar wist je dat er nog veel meer unieke bedelzangtradities of geeffeesten zijn, die vaak al eeuwenlang bestaan in de Kempen en Noord-Brabant?  Of wist je dat Sinterklaas vroeger ook een bedelfeest was? In de nacht van 5 op 6 december mochten mensen verkleed, langs de deuren gaan om een Sinterklaaslied te zingen, in ruil voor een speculaas. Je kan het vanaf nu allemaal ontdekken in het spiksplinternieuwe boekje ‘Al zingend van deur tot deur’. 

Perslancering brochure Al zingend van deur tot deur
in de gemeenten Baarle-Hertog en Baarle-Nassau op 10 december 2025. 
V.l.n.r. vooraan: kinderkoor van Koen Thoné.
V.l.n.r. achteraan: Janneke van de Laak (wethouder Baarle-Nassau), Tony Vaessen (voorzitter Verbond Volkscultuur in de Lage Landen) en Philip Loots, burgemeester Baarle Hertog.
(Foto: Marie Beyens)
Voor de eerste keer bundelden enkele erfgoedpartners de krachten, over de Nederlands-Belgische grens heen, om maar liefst 14 unieke bedelfeesten in kaart te brengen en te documenteren. De Kempense erfgoedcellen, het Verbond Volkscultuur in de Lage Landen en de Brabant-Collectie van de Tilburg University brachten alles samen in een bijzonder boekje, een kleurrijk stickervel en een vernieuwde website.

     [Brochures en stickervellen].
 (Foto: Paul Slot) 
Het boekje is speciaal gemaakt voor kinderen (en hun ouders) en nieuwkomers. Ze vertelt alles over de tradities, met weetjes en leuke DIY-tips. 

Elke traditie heeft een QR-code die linkt naar de website www.zing-ze.be en www.zing-ze.nl, waar je de liedjes kunt beluisteren en natuurlijk kan meezingen! De website biedt daarnaast een overzichtskaart waarop je kan ontdekken welke bedelfeesten nog actief zijn in jouw gemeente. Elke traditie heeft zelfs een eigen pagina met achtergrondinformatie, liedjesteksten, partituren, filmpjes en foto’s!  Hiermee wil het project zowel kinderen als volwassenen aansporen om deze waardevolle erfgoedpraktijken in ere te houden en actief deel te nemen, zowel als zanger of als gever. 

          Klik hier op de QR-code voor downloaden digitale versie brochure

Vanaf 11 december is het boekje gratis verkrijgbaar in de plaatselijke bibliotheken en gemeentehuizen in meer dan honderd Kempense en Noord-Brabantse gemeenten. Als extraatje zijn er stickervellen gemaakt met veertien mooie illustraties van de bedelfeesten, die onder andere via Kempense scholen verspreid worden in aanloop naar de kerstvakantie. 

Dit project bewijst hoe levendig en betekenisvol dit immaterieel erfgoed nog is en toont hoe volkscultuur grenzen overstijgt. Wanneer mensen samenkomen om te zingen en tradities te delen, verdwijnen verschillen. 

Contact:

Heb je nog vragen? Neem dan contact op met Emy Thorissen

donderdag 11 december 2025

A.M. de Jong: auteur van de Merijntje Gijzen-reeks, maar ook van een klassieke strip

In 2025-2026 wordt gevierd dat de Brabantse streekromans over Merijntje Gijzen honderd jaar geleden voor het eerst verschenen. Auteur van deze zeer populaire reeks was de van origine West-Brabantse auteur A.M. de Jong (Nieuw-Vossemeer 1888-1943 Blaricum). De Jong is echter niet alleen bekend van Merijntje Gijzen. In de Brabant-Collectie bevinden zich ook zijn vooroorlogse stripboeken, uitgegeven door koffiemerk Van Nelle.

Bulletje en Boonestaak geldt als een klassieker uit de Nederlandse stripgeschiedenis. De reeks over deze twee kwajongens verscheen in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw, oorspronkelijk in de socialistische krant Het Volk. Bulletje en Boonestaak kan worden gezien als de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het internationale genre van de kwajongensstrip.

De voorstelling van beide helden werd gebruikt op de omslagen. A.M. de Jong en G. Van Raemdonck, De wereldreis van Bulletje en Boonestaak (Rotterdam 1928-1931).

Stripverhalen kennen veelal twee auteurs: de tekstschrijver en de tekenaar. Vaak is er bij het publiek meer aandacht voor de tekeningen. Sommigen denken zelfs dat strips geen vooropgezet plan hebben. Zonder scenario zijn het echter slechts onsamenhangende plaatjes en is er geen sprake van een stripverhaal. Er wordt in stripkringen vaak beweerd dat een goed verhaal minder geslaagde plaatjes kan redden, andersom kan dit niet: reeksen mooie plaatjes zijn een visuele brij als er geen onderlinge samenhang is. Daarin zijn strips vergelijkbaar met films, die ondenkbaar zijn zonder planning vooraf van scènes en dialogen.

In tekststrips is de wisselwerking tussen woord en beeld belangrijk. In: De wereldreis van Bulletje en Boonestaak, tweede deel (Rotterdam 1928-1931), p. 15, ill. 112B.

Tekenaar van Bulletje en Boonestaak was de Belg George van Raemdonck (1888-1968). Hij was getrouwd met Adriana Maria Denissen, een vrouw uit Bergen op Zoom. Ze woonden anderhalf decennium in Nederland, onder meer in Halsteren, van 1914 tot 1928.  De leeftijdgenoten De Jong en Van Raemdonck smeedden een hechte vriendschap, die onder meer gevoed werd door een gedeelde politieke, linkse overtuiging. 

De Van Nelle-boekjes bevatten niet louter onschuldige verhaaltjes. Van sommige werden de plaatjes gekuist, bijvoorbeeld afbeeldingen van naaktzwemmen. Ook waren er tekstuele aanpassingen. Ouders vonden de op kinderen gerichte verhalen opvoedkundig niet altijd geschikt, onder meer vanwege het gebruik van scheldwoorden en spreektaal door De Jong. Tevens was er sprake van veel leedvermaak en pestgedrag in de avonturen. De reeks was verder politiek getint met aandacht voor uitwassen als slavernij, racisme, kolonialisme en oorlog. Ook godsdienst werd kritisch belicht. De Jong en Van Raemdonck waren links georiënteerd en keerden zich in andere publicaties onder meer tegen het opkomend fascisme.

De avonturen van Bulletje en Boonestaak hebben een hoog slapstickgehalte. In: De wereldreis van Bulletje en Boonestaak , zesde deel (Rotterdam 1928-1931), p. 23, ill. 492A en B.

De lange reeks biedt sociaal engagement en geeft ook inzicht in de Nederlandse humorcultuur van het interbellum. Aan de nationale humorbeleving werd door de Brabander De Jong en zijn Vlaamse geestverwant Van Raemdonck met een zekere botheid iets licht ontregelends toegevoegd. Deze vroege klassieker is een waardevolle bijdrage aan de Nederlandse stripgeschiedenis.


De afbeeldingen zijn afkomstig uit de meerdelige oblong boekjes van het Rotterdamse koffie- en theebedrijf Van Nelle en zijn aanwezig bij de Brabant-Collectie, Tilburg University.

Het volledige artikel van Olivier Rieter is eerder gepubliceerd in het tijdschrift In Brabant, jg. 16, nr. 3 (september 2026), p. 6-12. Zie hier de pdf

woensdag 3 december 2025

Persbericht | Het kind (preview). Rees Diepen

Rees Diepen (Tilburg 1925 – Tilburg 2012) is bekend geworden om haar foto’s van kinderen. Geen geposeerde portretten zoals in die tijd gebruikelijk, maar het kind in de eigen omgeving. Bijzonder is dat Rees Diepen het gehandicapte kind ook gewoon als kind fotografeerde, dus niet met de focus op de handicap. Dat was heel vernieuwend in die tijd. En dat is het eigenlijk nog.

Marie Klaartje met hoofd op voeten, Tilburg 1965. 
© Rees Diepen  | Brabant-Collectie, Tilburg University.
Rees Diepen was de eerste vrouwelijke fotograaf in Brabant van landelijke betekenis. Zij was haar tijd ver vooruit. Zij studeerde rechten in Nijmegen en volgde de Nederlandse Fotovakschool in Den Haag. Diepen ontpopte zich als een vakkundig reportagefotografe, waarbij de leef- en belevingswereld van het kind haar specialisatie werd. Ze vestigde zich in 1956 als fotografe in Tilburg in een tijd dat dat voor vrouwen nog helemaal niet vanzelfsprekend was. In 1960 had ze in Tilburg haar eerste expositie. Diepen publiceerde in alle bekende dames-, opvoedings- en kindertijdschriften van die tijd, onder andere in Ouders van nu. Daarnaast verscheen haar werk in talloze brochures en boeken en op affiches en kalenders. Spraakmakend waren haar fotoboeken Argeloos begin (1961) en Dit kind… een confrontatie met ernstige zwakzinnigheid (1964).

Het oeuvre van Rees Diepen is opgenomen in de Brabant-Collectie van Tilburg University.

De selectie ‘Het kind’ wordt getoond in het kader van de 100ste geboortedag van Rees Diepen op 12 november 2025. Het is een preview op de grotere tentoonstelling ‘De wereld van het kind’ die Pennings Foundation in 2027 organiseert samen met de Brabant-Collectie, waar we werk van Rees Diepen context bieden door het te plaatsen naast kinderfotografie van andere fotografen.

Deze mini-expositie is van 6 december 2025 t/m 28 februari 2026 te zien bij Pennings Foundation, Geldropseweg 63, 5611 SE Eindhoven. 

maandag 10 november 2025

Glas-in-loodramen in Uden uitgebreid onder de loep genomen

Op de burelen van de Brabant-Collectie passeren elke week nieuwe boeken over Brabant. Door deze aan de collectie toe te voegen onderhouden we de meest complete Brabantica-bibliotheek. Én breiden we deze voor onderzoekers en geïnteresseerden belangwekkende collectie van al bijna 190 jaar oud verder uit. De ene keer is het aanknopingspunt van een boek thematisch en gaat het bijvoorbeeld over de vele watersnoodrampen die de provincie in de loop der tijden hebben getroffen. Maar heel vaak is het onderwerp specifieker en betreft het een relatief klein aandachtsgebied. Ook lokale publicaties, vaak in eigen beheer uitgegeven en met een beperkte oplage, worden zo op een centrale plek bewaard en beschikbaar gesteld.

Cover van Ad van den Broek, ‘Rundje’ langs de glas-in-loodramen van de Petruskerk in Uden. De Apocalyps door de ogen van Theo Mols en Albrecht Dürer (Uden 2025)

Het full-colour uitgevoerde boek met de titel ‘Rundje’ langs de glas-in-loodramen van de Petruskerk in Uden. De Apocalyps door de ogen van Theo Mols en Albrecht Dürer, van de hand van Ad van den Broek, is hier een voorbeeld van. En omdat dit boek meer dan alleen lokale aandacht verdient, besteden we er hier een blog aan. Een boek van 124 pagina’s dat alle ins en outs behandelt van het glas-in-lood in een kerk in Uden mag bijzonder genoemd worden. Maar de Stichting Uden in Geschriften, die voor de uitgave verantwoordelijk is, heeft vaker met dit bijltje gehakt. Sinds het begin van deze eeuw heeft ze al vele titels over Uden het licht doen zien, onder andere een reeks Grepen uit de geschiedenis van de gemeente Uden, waarvan in 2024 het tiende deel verscheen.

Raam 1 met bovenin God de Vader en aan zijn voeten 
Johannes de Evangelist (overgenomen uit: ‘Rundje’, p. 38)

Rondleider Ad van den Broek heeft zich voor ‘Rundje’ verdiept in de Sint-Petruskerk in Uden en de glas-in-loodramen van met name Theo Mols (1929-2010). Onderwerp van de voorstelling in de ramen is het laatste boek van het Nieuwe Testament: de Apocalyps oftewel de Openbaring. De Udense ramen zijn expressionistisch van stijl en daarom voor de beschouwer vaak lastig te ‘lezen’. Om de beeldtaal van Mols te verklaren, heeft Van den Broek behalve naar tekstuele ook naar visuele paralellen gezocht. Deze heeft hij gevonden in de houtsneden van Albrecht Dürer (1471-1528), wiens serie over de Apocalyps vele kunstenaars in de voorbije eeuwen tot voorbeeld heeft gediend. Ook het werk van priester/kunstenaar Egbert Dekkers (1908-1983), een tijdgenoot van Mols, wordt door Van den Broek een aantal keren naast de Udense ramen geplaatst.

Raam 4 met bovenin het Lam Gods en daaronder de martelaren
(Openbaring 6, vers 9-11)(overgenomen uit: ‘Rundje’, p. 52)

Theo Mols is in Tilburg geboren en volgt aanvankelijk ambachtsonderwijs. Later gaat hij naar de academie voor beeldende kunsten in Arnhem en volgt hij lessen bij Marius de Leeuw aan de academie voor kunst en vormgeving in ’s-Hertogenbosch. Na werkzaam te zijn geweest in het Tilburgse glasatelier 'Brabant' begint hij in 1957 voor zichzelf. Hij trouwt in 1961 met kunstenares Hanneke van Gool; ze zijn van invloed op elkaars werk en werken regelmatig voor dezelfde opdrachtgever. De opdrachten betreffen meer dan eens de aankleding van kerken en zo komen ook de ramen voor de Sint-Petruskerk in Uden (1962-1968) tot stand.

De kunstenaar, de voorstellingen op de 24 glas-in-loodramen en de realisatie ervan, de kerk waar het allemaal voor bedoeld was, gedetailleerde beschrijvingen van de tekstuele en visuele paralellen, ander religieus werk in de kerk en de restauraties: je kunt zeggen dat vrijwel niets onbesproken is gebleven. En dat maakt zo’n publicatie over een lokaal onderwerp zo interessant.

Vindplaats: BRA J3 BROE 2025

maandag 20 oktober 2025

Kinddrager: de zoektocht naar een verborgen geschiedenis

We leven in een tijd waarin, door digitalisering en openbaarmaking van archieven, steeds meer informatie beschikbaar komt over het doen en laten van mensen voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Het gaat daarbij om vastgelegde feiten omtrent personen, bijvoorbeeld in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging. Voor onderzoekers, onder wie ook vaak nazaten van die personen, zijn deze gegevens van belang om ontbrekende stukjes van een puzzel te kunnen leggen. In het geval van persoonlijke verhalen uit de genoemde periode zijn dat er vaak heel veel. Want hoe vaak hoor of lees je niet dat er thuis over de eigen ervaringen in de oorlog werd gezwegen, en al helemaal als er sprake was geweest van foute keuzes. De traumatische ervaringen van velen zitten weggestopt in hun hoofd. Als je er als kind bij ouders of grootouders naar informeert, wordt de vraag vaak weggewimpeld. In haar boek Kinddrager. Of: de kleine geschiedenis van een NSB-gezin gaat Elisabeth van Stekelenburg, met de beperkte informatie die haar (groot)vader haar verstrekte, op zoek naar het verleden van opa. Hij was lid van de NSB en vluchtte in september 1944 voor de oprukkende geallieerden, zijn vrouw en kinderen in Eindhoven achterlatend. De sporen die hij heeft nagelaten in Aalten en Zaltbommel, waar hij gearresteerd en vastgezet werd, komen in het tweede deel van het boek aan de orde. Het eerste deel gaat over de Eindhovense tijd tot aan zijn vlucht.

Cover van Kinddrager 
Afbeelding: Erica Huber, Sacrum / Sacrificium, Haarlem 1990

Het boek is nadrukkelijk vanuit de vragen en de zoektocht van de auteur geschreven. Haar eigen ervaringen vanaf de jaren zeventig tot de huidige tijd komen uitgebreid aan bod. Haar beleving van de jaarlijkse Dodenherdenking wordt geplaatst naast het zonder aarzeling aanheffen van de partijhymne van de NSDAP door haar zieke oma in 1991. Ze staat stil bij het moment waarop zij, op vijftienjarige leeftijd, van haar vader te horen krijgt dat opa bij de NSB was. Er werd direct bij gezegd dat dit in zijn geval niet veel voorstelde en er verder dus niet over gesproken hoefde te worden. Ze voelde als puber schaamte bij het feit dat haar vader als wetenschapper in de Duitse Taal- en Letterkunde actief was. Thuis werd wel over de oorlog gesproken, maar alleen over de grotere onderwerpen zoals Hitler of de gaskamers, niet over familiezaken. Het werkte voor haar ongeveer zo: hoe meer ze niet wist, hoe meer ze wilde weten. De ervaringen van Elisabeth worden in het boek afgewisseld met reconstructies van het leven van opa Richard Joannes van Stekelenburg in de oorlogsjaren en daarna. Dit gebeurt op basis van het feitelijke verloop van de oorlog, gevoerde gesprekken en beschikbare schriftelijke bronnen. De auteur wilde tijdens de zoektocht geen oordeel vellen, maar zij vroeg zich wel af hoe het kan dat iemand lid wordt van de NSB, zelfs nadat Rotterdam in puin is gebombardeerd. Het onderzoek start in Eindhoven, waar het gezin van haar (groot)vader woont. Ze beschrijft hoe opa zich tijdens de oorlogsjaren als een idealistisch NSB-er in het Eindhovense dagelijks leven gedraagt. En ook hoe 6 december 1942, de dag van het Sinterklaasbombardement van de Engelsen op de industrie in Eindhoven, verloopt. Enkele dagen voor de bevrijding van Eindhoven slaat Van Stekelenburg op de vlucht; het huis van deze NSB-er is voor de geallieerden herkenbaar aan de vlag die de kinderen uit het zolderraam hingen. Het wanhoopsbombardement van de Duitsers, op 19 september 1944, overleven moeder en kinderen, omdat ze als NSB-gezin niet in de schuilkelder aan de overkant van de straat werden toegelaten en zich daar juist een drama met veel slachtoffers afspeelde. Elisabeth heeft haar opa nooit kunnen bevragen over zijn NSB-verleden. Het hoofdstuk waarin de auteur in de vorm van een rechtbankverslag verhaalt over de ondervragingen van Richard van Stekelenburg en enkele getuigen is hierom een mooie vondst.

De auteur beschrijft dat ze als kind een fijne band had met opa, maar ze noemt hem met de kennis van nu ‘een domoor met veel te grootse plannen. Een dromer, utopist. Een luchtfietser’. Het is indrukwekkend te lezen hoe een kleinkind (met de levenswijsheid van een 55-plusser) het denken en handelen van opa beschouwt en beschrijft. En met het zoeken naar de geschiedenis van haar opa zaken uiteindelijk helderder krijgt. Het boek is tevens een fraai voorbeeld van een bijzondere familiegeschiedenis en hoe keuzes en beslissingen doorwerken in volgende generaties.

Elisabeth van Stekelenburg
Kinddrager. Of: de kleine geschiedenis van een NSB-gezin
Boekengilde Enschede, 2025

Vindplaats: BRA N3 STEK 2025 (nivo 0 van de Universiteitsbibliotheek)

dinsdag 14 oktober 2025

Mini-expositie 'Monsters & fabeldieren'

Het thema ‘Natuurlijk’ van de Maand van de Geschiedenis 2025 vormt de  aanleiding in de vitrine op de begane grond van de universiteitsbibliotheek een selectie te tonen van monsters en fabeldieren in enkele oude drukken.

Onder monsters en fabeldieren verstaan we gevaarlijk uitziende wezens die in de loop van de geschiedenis uit de fantasie van de mensheid zijn voortgekomen. We treffen deze afschrikwekkende schepselen van menselijke, dierlijke of hybride aard aan in onder meer kronieken, vroege encyclopedieën, handschriften, atlassen, emblemata boeken, bijbels en mythologische werken.

Hane-basilisk
In: A. Kircher (et al.), Mundus Subterraneus, in XII Libros digestus [...] exponentur. Amstelodami : apud Joannem Janssonium à Waesberge & filios, 1678.
Vindplaats: CBC TFK D 1366/2  

Het geloof in deze mythische dieren was tot in de zeventiende en achttiende eeuw uiterst gangbaar. Deze schepselen maakten zelfs onderdeel uit van rariteitenkabinetten, zoals in verzamelingen van de Duitse geleerde Athanasius Kircher (1602-1680) en de Nederlandse apotheker Albert Seba (1665-1736). Zo golden narwaltanden lange tijd als bewijs voor het bestaan van eenhoorns, draakjes werden nagemaakt van roggehuid en een apenlijfje gecombineerd met een vissenstaart kon doorgaan voor zeemeermin. Pas toen in de tijd van de Verlichting aan het eind van de achttiende eeuw steeds meer plekken van de wereld in kaart gebracht werden en men daar geen draken en basilisken aantrof, verdween dit geloof.

Een voorproefje uit de expositie.

Verschillende menselijke monsterrassen (homines monstruosi) worden getoond in het beroemde Liber Cronicarum van de Neurenbergse humanist Hartmann Schedel (1440-1514) uit 1493. De universiteitsbibliotheek bezit twee wiegendrukken of incunabelen van deze rijk geïllustreerde wereldgeschiedenis. Schedel toont deze rassen bij het tweede van zeven tijdperken, een gebruikelijke tijdsindeling in de Middeleeuwen. In die tijd werden deze homines monstruosi verklaard door naar de goddelijke almacht te verwijzen. Sommige, zoals bijvoorbeeld reuzen, komen ook in de bijbel voor. Men twijfelde niet aan hun bestaan. Deze monsterrassen situeerde men in het verre en onbekende oosten. Naarmate er meer gebieden ontdekt werden, schoven de monsterrassen verder op naar de periferie.

Menselijke monsterrassen met afwijkende lichaamsbouw
In: H. Schedel, Liber cronicarum cum figuris et ymaginibus ab inicio mundi usque nunc temporis. [Augsburg]: [Johann Schönsperger], 1497.
Vindplaats: TF INC 16
Een fraai voorbeeld van een dierlijk monster is deze meerkoppige slangdraak. Het is een hydra, een waterdraak met vijf tot - volgens sommigen - wel honderd koppen. Velen kennen de hydra van Lerna, een van de twaalf werken van Hercules. Bij het afhakken van één kop, groeiden er twee aan. Zelfs de adem van deze draak zou dodelijk zijn.

Hydra
In: A.Seba e.a., Locupletissimi rerum naturalium thesauri accurata descriptio [...] collegit. Amstelaedami: apud Janssonio-Waesbergios, & J. Wetstenium, & Gul. Smith, 1734-1765. Tome I. 
Vindplaats: KOD 037 A 01

Een veelheid aan monsters en fabeldieren staat afgebeeld in Historiae naturalis, een zeventiende-eeuwse encyclopedie van de dierkunde van John Jonston. In dit overzichtswerk toont Jonston in het deel over vogels een griffioen, harpij en feniks. Slangen, zeemonsters en draken behandelt hij zelfs in een apart deel. En, hoewel hij sceptisch was over het bestaan van eenhoorns, beeldt hij toch zes exemplaren af in het deel over viervoeters. Pas met het uitkomen van Systema naturae van Carl Linnaeus in 1735 komt er onder wetenschappers verandering in de opvatting over het bestaan van monsters en fabeldieren. Echter, tot ver in de achttiende eeuw zijn er getuigenissen van reizigers die met eigen ogen zeemeerminnen of andere monsters hebben gezien.

Drie eenhoorns
In: J. Jonston, Historiæ naturalis. Amstelodami: apud Ioannem Iacobi fil. Schipper, 1657.
Vindplaats: CBC TFK D 683

Nieuwsgierig geworden? Kom dan de mini-expositie ‘Monsters & fabeldieren’ bekijken in de vitrine op nivo 0 van de universiteitsbibliotheek

Te zien: t/m eind januari 2026.

Bronnen:

  • Jan de Hond, ‘Grijpvogels, Eenhoorns en het Visken Remora. Monsters en fabeldieren uit de rariteitenkamer’, in: Bossche Bladen, 5 (2003) 3, p. 79-83.
  • Jan de Hond (red.), Monsters & fabeldieren : 2500 Jaar geschiedenis van randgevallen. Amsterdam : Ludion ; 's-Hertogenbosch : Noordbrabants Museum, 2003. Vindplaats: CBM TF C 8796